OEWIT 

 

Wat de meeste mensen niet van mij weten is het feit dat ik een grote fascinatie voor tanden heb. Dat houdt in dat ik bij een eerste ontmoeting het meest focus op iemands gebit, nog voordat ik naar iets anders kijk. Schoon, wit, regelmatig, daarmee staat of valt iemand voor mij in de allereerste minuut. Al kan je met een dergelijk criterium ook wel eens danig de plank misslaan.

Een logisch gevolg van deze tic is dat ik heel KIESkeurig ben met het uitKIEZEN van een tandarts. Hoe dat allemaal zo is gekomen is een lang verhaal maar daarover misschien eens een andere keer.

Mijn ideale tandarts woont en werkt in Rotterdam. Niets mis mee, behalve dat wij al jaren geleden naar de Achterhoek zijn verhuisd. Ach, in dit kleine land is alles dichtbij, sprak ik ooit optimistisch. Dat valt in de praktijk toch een beetje tegen maar alla… Voor de tandarts van je leven moet je wat overhebben. Deze man is een artiest. Hij behandelt je totaal pijnloos en met heel veel rustgevende uitleg bij iedere handeling die hij verricht. Van elke nog met het omstreden amalgaam gevulde kies heeft hij op den duur een schitterend wit harskunstwerk gemaakt, zodat ik nu weer een gebit heb waar een twaalfjarige jaloers op kan zijn. Ik ben gewoon blij als een oude vulling het begeeft zodat hij er zijn toverspreuken op kan loslaten. Nog maar één vullinkje te gaan en mijn gebit ziet eruit als dat van iemand die nog nooit van haar leven een gaatje heeft gehad.

Ik noem geen naam. Overigens ziet hij in mij niet veel meer dan een mond vol tanden. En kiezen, natuurlijk.

Dus eens per half jaar dan maar naar Rotterdam waar we trouwens wel vaker moeten zijn voor verjaardagen van kinderen, optredens en dergelijke. Ook J. laat zich letterlijk door mij meeslepen. Het is prima te organiseren, geen enkel probleem.

 

Ja hoor, we waren dus weer eens een keertje in Rotterdam en op weg naar de tandarts. Vanwege files op de Ring namen we even een andere afslag dan gepland en in de flauwe bocht op de Stadhoudersweg gebeurde het. Een er niet al te snugger uitziend type wierp zich zonder te kijken voor onze wielen op de voetgangersoversteekplaats. Dit werd door ons een fractie te laat opgemerkt vanwege geparkeerde auto’s langs de rijbaan. Er kon nog schielijk worden geremd maar het geluid in de was niet mis te verstaan. Wat klinkt er dramatischer dan kreukelend autoblik?

In mijn schrik voegde ik het mannetje mijn hele voorraad onvervalst Rotterdamse scheldwoorden toe. En ook nog een paar van vroeger uit Bergambacht. Het gleed langs zijn vale regenjas af terwijl hij onverstoorbaar sjokkend zijn weg vervolgde.

In de achterop botsende auto zaten Surinamers. Ja, je bent in Rotterdam of je bent het niet. Maar voordat men mij van rassendiscriminatie gaat beschuldigen: ik ben zelf half Surinaams: Hollandse vader, Surinaamse moeder. 

De inzittenden van de achteropkomende auto waren overigens keurig. Er was van petjesvolk geen sprake. Behalve de bestuurder zag ik een jong moedertje en een schattig negermeisje van een jaar of vijf. Zij droeg vlechtjes met massa’s kwikjes en strikjes en was zojuist uit de negerhut van Oom Tom weggelopen om in volle overgave op deze plek een enorme puntzak met drop weg te werken.

De jeugdige vader had te weinig afstand gehouden, niet goed opgelet en daardoor niet bijtijds kunnen remmen. De schuldvraag was duidelijk. Waar was dat verdomde mannetje eigenlijk intussen gebleven…

Het stel gedroeg zich overbezorgd en deed mij denken aan de vele hartelijke Surinamers uit mijn familie- en kennissenkring. Je hebt bij die mensen soms het gevoel in een warm bad te zijn beland. ‘Gaat het wel?’ en ‘O jee, bloed!’ J. heeft de gewoonte zichzelf bij stresssituaties helemaal open te knabbelen. Nagels, halve vingers en dan bloed. HELP! BLOED! Dat had dus niets met de aanrijding te maken.

Beide kampen verkeerden een beetje in tijdnood. Wij moesten nog op onze tandartsafspraak zien te komen en de tegenpartij kwam net van een tandartsbezoek terug. Dit verzin je niet zelf. Het meisje werd nu naar school gebracht. De jongeman zat trouwhartig het schadeformulier in te vullen en haalde rijbewijs en verzekeringspapieren tevoorschijn. Het zag er allemaal uitermate betrouwbaar uit. Ja, we hadden hiermee geluk gehad. Welwillende mensen en totaal geen ruzie of onaangenaamheden. Even leek er iets fout te gaan toen bleek dat het schadeformulier op de verkeerde pagina was ingevuld. Er ontbrak nu een carbon-doorslag. ‘Maar maakt niet uit, nemen jullie het origineel maar mee, de verzekering komt toch bij mij terecht.’

We gingen in een bovenste beste stemming en bijna als vrienden uit elkaar.

 

 

‘s Middags thuisgekomen bleek het 06-nummer niet te kloppen. Een blieptoon was het enige wat we te horen kregen. Later leverde verder onderzoek een vage postcode zonder vermelding van een huisnummer op plus een verzekeringscode die, evenals de onduidelijk gekrabbelde naam, onbekend was bij de betreffende maatschappij. Het kenteken leek ter plekke bedacht en klopte evenmin. Ik had daar niet eens naar gekeken omdat die mensen zo aardig waren. Stom, stom, stom. Hoe naïef kan iemand zijn. Wanneer word ik nu eens volwassen en neem ik geen snoepjes meer aan van wildvreemde mannen…?

De jonge vader bleek pas sinds twee maanden in het bezit te zijn van een rijbewijs en was 22 jaar, zo wisten we nu. Als hij daarover tenminste bij uitzondering niet gelogen had. En dan al zo’n groot dochtertje… Men kon daaruit concluderen dat hij in ieder geval al eens eerder een botsinkje had gehad met onverwacht verstrekkende gevolgen…

 

 

Rassenvooroordelen? Wie? Ikke niet! Dan zou ik de helft van mezelf moeten verloochenen. We hadden hier te maken met meedogenloze bedriegers, van welk ras ze dan ook mochten zijn. Ja, dat mag best worden gezegd!

Ik had trouwens beter hun nummerbord kunnen scannen in plaats van hun tanden. Maar die waren wel prachtig en, juist ja: oewit!

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb