TOGLIATTI
 
 
In het voorjaar van 1996 neemt Catelijne deel aan The Young Pianist Open Contest in Togliatti, Rusland. Zij krijgt een eervolle vermelding. Een verslag.

We zitten nu dus in Togliatti aan de Wolga. Ik moet zeggen: dit zinnetje lijkt simpel maar er zit meer achter dan het lijkt.
Op woensdagmorgen 17 april brengt Daniël ons in alle vroegte naar Schiphol. Nou, je kent het: inchecken en wachten, wachten, wachten… Eenmaal in het vliegtuig worden we gedurende de hele vlucht door de stewardessen keurig verzorgd. We verheugen ons op wat komen gaat en laten ons intussen heerlijk verwennen met drankjes en hapjes. Onderweg proberen we onze kaartkennis aan het beeld onder ons te toetsen. Daar heb je de Waddeneilanden, Hamburg en dan moet dat Denemarken zijn. En voor we het weten moeten de riemen alweer vast voor de landing in Moskou.
Als je Moskou via de vlieghaven binnenkomt, val je al meteen met je neus in de boter: vervallen, oud, alles schots en scheef, verveloos, vies en een dikke rij wachtenden voor u. Zo’n rij waar geen beweging in zit en waarvan je denkt: wie wacht er nu op wie en waarop eigenlijk. Ik had er op Laan van Meerdervoort nr. 1 (het adres van de Russische ambassade) al een klein voorproefje van gekregen maar dit blijkt vele malen erger.
Een persoon staat voor het loket om aan de uitgangzijde te geraken en de juf in het hokje zit in de papieren te snuffelen met een ijver alsof het haar hoogste doel is dit te verhinderen. Dan wordt er ineens druk getelefoneerd en gaat zij met de armen over elkaar zitten wachten tot er -bij sommigen duurt dit proces wel zo’n 20 minuten- van weet ik waar toestemming wordt gegeven: persoon in kwestie mag door. Af en toe ook, wordt hij/zij door twee bewakers in uniform meegenomen naar ergens achter omdat er iets niet in orde blijkt te zijn. Daar hebben de gewone wachtenden dan gelukkig geen last meer van.
Eenmaal voorbij de loketten zal er iemand staan met een bord met onze namen om ons naar ons hotel te brengen. En ja hoor: een groot bord en een tenger vrouwtje erachter. Helena Ennogzowatskie. Ze heeft een taxi met ‘a friend’ die ons naar het hotel zal brengen en dat kost 50 dollar. Het blijkt best nog een eind rijden te zijn naar Moskou maar 50 dollar! We schrikken ons helemaal te pletter!
Want ik heb eigenlijk niet veel geld bij me omdat de afspraak was dat alles hier door de organisatie van het concours zou worden betaald en geregeld en ook, omdat echtgenoot ervan overtuigd was -simpel maar waar- dat het leven in Rusland zo lachwekkend goedkoop is, dat je gemakkelijk met 25 gulden per week rond kunt komen en dan nog overhoudt ook. Nu heb ik wel iets meer bij me, maar toch…
Die taxichauffeur rijdt als een gek. Er zijn geen markeringen op de weg dus links en rechts wordt er ingehaald. Een soort ‘Parijse’ manier van autorijden. Wordt die vent ook nog door de politie aangehouden wat weer een half uur oponthoud en dus onkosten oplevert. Al met al voelen wij ons steeds onbehaaglijker worden.
Catelijne, die hier in één week tijd behoorlijk bijdehand is geworden, praat op me in: ‘Je betaalt het gewoon niet, zijn ze gek geworden, de oplichters!’ En ik: ‘Ja maar dat kan toch niet, wat moet ik nou?’ ’Je laat je gewoon belazeren.’ ‘Maar hier kan ik toch niets aan doen, het loopt uit de hand.’ ‘Mamááá!’ Verzin de rest van de conversatie er zelf maar bij!
Bij het hotel -gelukkig redelijk schoon, kamer met eigen douche en w.c.- wordt het nog erger. Moskou blijkt volgens westerse maatstaven gewoon duur te zijn. We moeten niet alleen de taxi maar ook de nacht in het hotel ($ 93) en de komende treinreis naar Togliatti (omgerekend 300 gulden enkele reis) betalen. Terwijl ons toch door de organisatie verzekerd was dat dat $ 35 pp voor een retour zou kosten. Op die manier schiet ik in snel tempo door al mijn geld heen en we moeten in Togliatti toch ook leven. Dus intussen raak ik ervan doordrongen dat het niet zozeer de kwestie is van niet willen maar veeleer van: niet kunnen.
We leggen Helena een en ander uit waarbij Catelijne. duidelijk het initiatief neemt: ‘We don’t pay it! I’m sorry but we don’t!’ Helena stemt erin toe dat we alles wel zullen regelen via de organisatie en vanuit Togliatti. Gelukkig blijft zij vriendelijk en ze belooft ons de volgende middag weer te komen ophalen om ons naar de trein richting Togliatti te brengen.
Achteraf horen we dat dit gesjoemel zo de gewoonte is in Rusland en vooral in de grote steden. Iedereen die uit het westen komt is rijk en moet dus dokken. Dat de prijzen buiten proportie hoog zijn, zelfs voor onze begrippen en de geleverde diensten en artikelen ver beneden peil mag de pret niet drukken. In zekere zin wel te begrijpen maar het maakt je frustro en woest.
We blijven de rest van ons verblijf in Rusland ook voortdurend op onze hoede. Als Catelijne in het hotel in Togliatti schone handdoeken gaat halen, komt ze helemaal ontdaan terug: ‘Je moet hier voor schone handdoeken 57000 roebel (dat is ongeveer 20 gulden) betalen!’ ’Nou ja, laat ze die handdoeken dan in hun jeweetwel steken! Ik heb er genoeg bij me.’ Catelijne weer terug met de doeken. Even later komt de hotelhuishoudster, die er helemaal niets van begrijpt, weer gedecideerd die doeken in de badkamer ophangen. Na heel veel gepieker van ons blijkt die 57000 roebel de vergoeding voor een telefoongesprek naar Nederland te zijn, waar Catelijne tegelijk met die handdoeken aan werd herinnerd. Blunder, blunder!
Maar we zijn voorlopig nog niet in Togliatti. Terug tot Moskou. Catelijne en ik hebben nog een avond en de volgende ochtend over om de stad te bezichtigen, nou ja: een fractie ervan.
We zien het Kremlin, het Rode Plein en nog zo wat leuke torentjes. De stad kan mij verder weinig bekoren. De armoede en het verval dringen zich aan alle kanten aan je op. Veel schrijnend gebedel, al dan niet in de vorm van straatamusement. Een jochie van een jaar of 8 dat trekharmonica zit te spelen, daarbij luidkeels zingend. Katten die opgepropt boven op elkaar in een glazen bak liggen te wachten tot ze een of ander dom kunstje mogen vertonen. Veel paarden met of zonder koetsje die zich een ongeluk staan te vervelen tot iemand met ze op de foto wil. A la Joli-Coeur aangetodde aapjes en grote roofvogels (kunstjes, foto’s). En daartussendoor gewemel van mensen, vooral knoestige, verweerde vrouwen die met hun handeltje aan de straatstenen lijken vastgegroeid, etenswaren verkopend maar ook allerlei mogelijke troep van het soort dat in Holland doorgaans bij het grofvuil staat.
De verkeerslichten zijn slecht of helemaal niet op elkaar afgestemd. Als er een voetgangerslicht op groen springt, geeft dat geen enkele garantie om dan ook levend de overkant te kunnen bereiken. Ze rijden hier trouwens als halve wilden. Als we zo een tijdje langs dat trottoir staan, groen of niet, verzucht ik hardop: ‘Nou, dan gaan we maar zonder licht als het even rustig is.’ ‘Dat zou ik niet doen!’ waarschuwt een accentloos Nederlandse mannenstem naast mij. Uiteindelijk bereiken we toch hollend met deze beschermengel de overkant.
Alles is viezig. Ze hebben hier een manier van werken waardoor er aan de ene kant enorm veel menselijke energie wordt verbruikt maar die weinig zoden aan de dijk zet.
Zo staat er bij elke buitendeur een bewaker. Ergens in of uit gaat bij voorbaat al moeilijk. Alle deuren zouden gemakkelijk los kunnen maar elke entree wordt zigzagsgewijs op slot gehouden. De meest rechtse van 4 deuren erin, de meest linkse van 4 eruit. Of andersom.
Winkels, woonhuizen en gebouwen zijn voorzien van een soort Turkse traliewerken. Van buiten is nauwelijks te zien of je met een winkel te doen hebt. Van enige etalage is al helemaal geen sprake. Achter de meestal smerige ramen zijn hoogstens wat kartonnen opgehangen met afbeeldingen. Vaak niet meer dan verpakkingen van de binnen te verhandelen koopwaar.
De warenhuizen bestaan uit diverse hoeken met schappen waarop artikelen zijn uitgestald. De hoeveelheid lijkt voor deze wereldstad nog niet toereikend voor een halve dag. Je staat in een meestal lange rij. Bij de voorraad aangekomen vraag je wat je wilt hebben. Vervolgens wordt je met een bonnetje naar de rij voor de KACCA gestuurd en daarna kun je (voor de derde keer dus) aansluiten in de eerste rij om je gekochte spullen af te halen.
Over werkverschaffing gesproken. Bij Mac Donald’s (de eerste in heel Rusland en nog maar sinds kort geopend, (de rij staat buiten tot aan de volgende straathoek) lopen op elk van de twee verdiepingen twee jongens continu te dweilen. De vloer is op deze manier voortdurend nat en omdat het nogal druk is lopen er modderige voetstappen door de hele toko. De jongens blijven onverstoorbaar doordweilen en de moddersporen blijven verschijnen. Totdat er -wie weet- op een goede dag een heel slim iemand op het idee komt dat vegen misschien beter is en dat je die vloer na een dweilbeurt de tijd moet geven om op te droegen. Het lijkt niemand iets te kunnen schelen.
Geld wisselen, ook al zoiets. Je gaat naar de ’Change’ in het hotel. Ja, het is heus een gelegenheid om te wisselen. Een groot bord boven het loket houdt je op de hoogte van de koers van je dollars, Marken of guldens en als je het weten wilt ook nog van die van gisteren.
‘No change!’ grauwt de lokettist bot. Alsof je komt bedelen. Enige uitleg of het bieden van een alternatief is er niet bij. Goed, dan maar naar een echte bank. Daar willen ze een paspoort zien. Maar onze paspoorten zijn ingehouden in het hotel en daar willen ze niet wisselen. Gelukkig heb ik mijn rijbewijs bij me omdat ik dacht dat er (God verhoede het!) nog wat auto te rijden viel in Moskou. En daarmee lukt het dan toch om nog wat roebels te bemachtigen. Razend, woedend en moedeloos word je ervan.
We zijn op het Rode Plein en willen dat oversteken omdat het de kortste weg naar het hotel is. Overal staan hekken. Er is niets bijzonders aan de gang en niet méér te bewonderen dan de bewaking bij alle doorgangsplekken. We mogen er niet eerder door dan om kwart over één. Op dat hele grote plein is er niet één klein paadje waar je wel mag lopen. We moeten dus helemaal om het Kremlin heen om terug te komen en dat is lopend een flinke omweg. Helemaal gek zijn ze hier, mensonvriendelijk. En het schijnt al heel wat beter te zijn dan een paar jaar geleden. Moskou! Bwàh!
Om half 5 vertrekt de trein naar Togliatti. Helena zal ons om 3 uur bij het hotel komen ophalen. Maar wie zien we op dat tijdstip? Háár in elk geval niet. Net als we, redelijk over de rooie, besluiten zelf dan maar een taxi te bestellen, komt ze toch nog aanrennen. Over geld voor trein of taxi wordt helemaal niet meer gesproken en wij voelen ons ook niet geroepen erover te beginnen. We worden naar het station gereden en door haar en de taxichauffeur met onze bagage door de hal geloodst. Nou ja: hal! Dat moet je zien. Een enorme ruimte, gelijkend op een fabrieksloods anno begin 1800. Aan het plafond lappen en vodden en de vloer, die niet meer voorstelt dan aangestampte aarde met overal modderplassen, is bijna onzichtbaar vanwege de grauwe massa van bepakte en bezakte mensen die ergens op schijnen te wachten. En laten we hopen dat ze zelf weten waarop. Het lijkt op een foto van een transport naar Auschwitz. Wachten, wachten, dat is hier letterlijk het ‘wachtwoord’.
We nemen afscheid van Helena die het toch niet zo slecht schijnt te menen en beginnen aan de -zoals even later zal blijken- 21 uur durende treinreis. Ook weer foutieve informatie. Ons is verteld dat de tocht 10 uur zou duren, nogal een verschil, waar we niet op gerekend hebben. Even later blijkt er koffie en thee in de trein te zijn en krijgen we ook lakens -betalen- om de zeer gore dekens en matrassen mee te camoufleren. We hebben een vierpersoons coupé voor onszelf, hoewel die trein afgeladen vol is. Dat is weer een onverwachte meevaller.
Gelukkig heb ik een fles water, limonade, pakjes Cup-a-Soup van thuis, 2 appels en een brood bij me. Maar geen beleg. Voor de voorzitter van het concours hebben we wat eetwaar en andere spullen van zijn in Rotterdam studerende dochter meegenomen, die ook pianiste is. En wij: ‘Ach, wat zielig: stroopwafels, vanillesuiker, hemden en theezakjes, dat ze dat daar niet eens kunnen kopen!’ Dus wij hebben thuis een soortgelijk tasje samengesteld met advocaat en slagroom, zeep, shampoo, blikjes vlees, vis en ananas en nog zo het een en ander voor degene die ons in Togliatti gaat opvangen of begeleiden.
En nu zitten we in die verdomde Russische trein met een krankzinnig lange reis voor de boeg met alleen droog brood om te eten. Dus al snel snakken we zelf naar de blikjes leverpastei die we voor ‘die arme mensen’ in Rusland hebben ingepakt. Om een lang verhaal kort te maken: even later gaat het eerste blikje eraan en eer de 21 uur om zijn ook de andere twee verdwenen. Lekker hoor, ’t is van Unox!
De trein is oud en vies, nee: smerig. De w.c. tart alle beschrijvingen. Alles wat ik aan vies w.c.-gebeuren in mijn leven heb gezien is in deze paar kubieke meters verenigd. Catelijne loopt argeloos op haar sokken die plee in en stapt zo op het totaal van pis doordrenkte matje. Er is geen water. Later blijkt dat toch aanwezig te zijn maar weet ik veel dat je dat rare tuitje achter de kraan omhoog moet duwen.
Onderweg veel gefilmd. Het landschap is grijs, de dorpjes die we passeren zijn grijs, evenals de mensen bij de stationnetjes. Armoe troef. De gammele huisjes zijn volgens een prototype opgetrokken en alle voorzien van golfplaten daken. En klein, klein!
Er groeit nergens gras, onherbergzaamheid ten top. Grauwe, kale aarde met overal nog sneeuwhopen, overblijfselen van een winter die te streng is geweest en te lang heeft geduurd.
Dan naderen we Togliatti. Eerst zien we de brede rivier, die de Wolga blijkt te zijn en dan het silhouet van een grote stad die er uit de verte modern, imposant en clean uitziet, volgebouwd met grote appartementencomplexen. Dichterbij gekomen blijkt dat ‘cleane’ ook wel weer mee te vallen en ziet alles er toch vrij vuil, vervallen en onafgemaakt uit.
We worden op wonderbaarlijk doeltreffende wijze uit de lange, overvolle trein geplukt door mensen die ons meteen schijnen te herkennen. Het is de directeur van ‘The College’ hier. Dat is een soort combinatie van muziekschool, havo voor muziek en dans, conservatorium, balletacademie en academie voor beeldende kunst. En we worden voorgesteld aan een klein vrouwtje in een groene regenjas en een knalrode baret: Katharine. Zij is als docent Engels aan The College verbonden en begint in rap Engels tegen ons te praten, weliswaar met een zwaar Russisch accent. De komende twee weken zijn we onder haar hoede en is zij in allerlei onoplosbare situaties de redder in nood. Bij alle problemen die we tegenkomen -en dat zijn er nogal wat- stevent zij eropaf. ‘I’ll go and try to find out’ is bijna haar lijfspreuk en steeds weer heeft ze iets geregeld en komt ze met een oplossing voor de dag die wij zelf nooit voor elkaar hadden gekregen omdat we de taal niet spreken en men hier geen woord Engels of Duits kent. Totaal njet.
Die Russen hebben de gewoonte tegen je aan te praten of je het begrijpt of niet. Andersom antwoord ik op alles: ‘Sorry, we don’t understand’. Maar we kunnen ons net zo goed van Nederlands bedienen, uiteindelijk verstaan ze het een noch het ander. Ik kom er achter dat de Rus in de rol van kennis of vriend een heel andere persoon is dan de Rus in de rol van toevallige voorbijganger.
We worden naar het hotel gebracht met de toepasselijke naam Hotel Wolga waar we de beschikking krijgen over twee kamertjes met eigen bad en toilet. Heel goed leefbaar en volgens Russische begrippen niet al te vies en krakkemikkig. Als je de kleine handicaps tenminste met de mantel der liefde wilt bedekken Zoals: geen stop in het bad. Ze zijn hier als de dood dat je teveel warm water gebruikt. De douche wordt pas warm tegen de tijd dat je klaar bent en dan moet je nog behoorlijk teuten. Op een van de laatste dagen valt het water helemaal uit voor een aantal uren. ‘Oe nos ny wada,’ zeg ik in mijn beste Russisch met het boekje in mijn hand maar niemand weet wanneer we weer water krijgen en niemand die er zich over opwindt.
Alles wat je tegenkomt is eigenlijk onderkomen, oud, ja wat heet: aftands, bij elkaar geraapt, opgelapt, zielig, sneu en om de haverklap buiten werking. De gordijntjes in het trappenhuis hangen met paperclips aan de roeden, telefoon, lift, nergens kun je van op aan.
Ik moet zeggen dat ik er ongemerkt aan begin te wennen en mijn maatstaven ga verleggen. Maar elke eerste confrontatie geeft me weer een schok.
De huizen. 99% van de mensen woont in flatgebouwen, onderverdeeld in twee- en driekamer appartementen met keuken, douche en w.c. Van buiten zien de wijken er verveloos, gebladderd en verzakt uit. Een halve plank hier, een oude deur daar om iets provisorisch te herstellen, vodden en kartonnen flappen voor de ramen. De daken zijn meestal van golfplaat. Als het regent geeft dat het geluidsvolume van een tam-tam.
De hoofdstraten zijn ooit geasfalteerd maar dat is lang geleden want het plaveisel is gescheurd, afgebrokkeld en er staan overal plassen. Tussen de flatgebouwen lopen modderpaden alsof de straten nog moeten worden aangelegd. Alleen gebeurt dat nooit. Overal bergen troep als op een bouwterrein, geen gras of groen te bekennen, alleen grauwe aarde. Na een regenbui staat alles vol modderpoelen, na een paar droge dagen waait het stof je om de oren.
Nu moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat we hier ook wel in een slechte periode gekomen zijn want als het groen uitbot ziet het er vast veel beter uit. Nu echter is het hier nog ijzig koud en valt er geen knopje aan de bomen te bekennen.
Heel opmerkelijk in het straatbeeld zijn de vele kiosken langs de weg waar allerlei losse waar wordt verhandeld zoals drank, snoep, sigaretten en nog allerlei randverschijnselen. Te midden van die tentjes ook weer de types die we herkennen uit de trein die met hun koopwaar proberen van ‘s morgens vroeg tot middernacht wat bij te verdienen. Eens in de zoveel tijd reizen deze mensen, vooral vrouwen, naar Moskou om zich daar te bevoorraden.
De winkels die er ook heel klantonvriendelijk uitzien met hekwerken -geen etalages, kale schappen en heel weinig assortiment- kom je binnen door metalen deuren, echt ijzeren plaatwerken. Er zit een veer aan zo’n deur die deze wel dichttrekt maar niet tegenhoudt of dempt. Dus aan de lopende band hoor je knal, klap door zo’n holle, naargeestige ruimte daveren. En overal hangt een zure, eigenaardige geur, zoals ik die nog nooit geroken heb. Ook in Moskou was me die lucht al opgevallen maar hier lijkt het hardnekkiger.
Op een van de eerste dagen bezoek ik zo’n winkel en net voordat ik eruit wil wordt de deur door een bewaker pal voor mijn neus op slot gedaan met twee grote ijzeren knippen. Er mag niemand meer in of uit. Tekst en uitleg wordt er niet gegeven en iedereen staat gelaten te wachten tot we na een kwartier ineens weer worden vrijgelaten. Dat alles zonder een woord. Alsof het oorlog is. Opvallend in het straatbeeld zijn ook de vele militairen die in georganiseerde groepjes in de stad surveilleren.
Het is me vreemd te moede en ik verkeer bijna voortdurend in staat van paraatheid. Op een nacht wordt er onder veel gestommel en geroep op onze deur gebonsd waarna ook nog vier, vijf keer de telefoon gaat. Met de hoorn naast de haak valt er niet te slapen omdat de Russische telefooncentrale voorzien is van een doordringende ruis, kraak en brom. ‘Josine’, mompelt Catelijne laconiek en draait zich weer om. Wij zin ooit anderhalf jaar lang door ene Josine gestalkt, maar dat is weer een ander verhaal. Ik doe echter geen oog meer dicht want een held ben ik nooit geweest.
Het is soms net alsof ik mijn jeugd terug zie qua geploeter, armoede, aan elkaar gelapte bouwsels en vooral qua kleding. De oudere mensen lopen erbij als de boeren en boerinnen, vroeger in Bergambacht, alleen wat kleuriger. Jas aan, hoofddoek (de vrouwen), gebreide of in elk geval dikke truien. De jonge meisjes zien er naar onze ideeën tuttig uit. Veel broeken worden er niet gedragen. Meest jurkjes, een rokje, truitje of twinsetje. Panty’s, laarsjes of puntige schoentjes met hakjes en goudkleurige versierselen. Ook naaldhakken zie je hier nog veel. De brillen zijn enorm. Contactlenzen zijn zo te zien nog niet uitgevonden, deodorant evenmin.
Die kinderen dragen hier ook al bh’s waar er nog geen noodzaak van dien aard te bekennen valt, precies zoals wij eind jaren 50. De meeste jongens en mannen zijn stevig in het pak gestoken, ook kleine jochies. En wanneer dat pak van slechte kwaliteit en snit is, bovendien vlekken, slijt- en glimplekken vertoont, worden ze er niet chiquer op.
Heel grappig om te constateren. Wij zien er natuurlijk voor Russische begrippen bizar uit en we worden, vooral in het begin vaak aangegaapt en soms zelfs uitgelachen.
Op zaterdag 27 april wordt er een sortition gehouden voor de deelnemers van het concours: een loting over je plaats in de wedstrijd dus. Catelijne is nummer 71 van de 75 deelnemers en zal pas de volgende vrijdag voor het eerst aan de beurt zijn. Tegen de tijd dat dat concours er voor haar aan te pas komt, zitten we hier dus al bijna anderhalve week. Voor Catelijne is het uit psychologisch oogpunt bezien wel goed dat ze zich rustig kan oriënteren en ook het niveau van de andere deelnemers kan peilen.
Maar zo’n lange tijd hier zonder reden rond te slingeren, daar ben ik toch minder blij mee. Komt er ineens ook nog bij dat we de terugreis een dag te vroeg geboekt blijken te hebben. Het slotconcert zal dinsdag worden gehouden en aangezien we woensdag vanuit Moskou moeten vertrekken -waar ook nog eens die trein tussen zit- dreigt dat dus helemaal in het honderd te lopen. Al helemaal als Catelijne -wie weet- een prijs in de wacht sleept en op de slotavond mag optreden. Ook weer een slechte zaak van de organisatie want op onze officiële papieren staat echt en na tien keer kijken nog steeds: tot 29 april. Paniek alom. ‘
‘I’ll go and find out!’ Katharine gaat er op af. Het duurt twee volle dagen want de telefoons zijn eeuwig out of order en bij het kantoor van de Aeroflot aangekomen heeft zojuist het internetsysteem het begeven. Uiteindelijk wordt er geregeld dat we van hier woensdagochtend vroeg met de Aeroflot naar Moskou vertrekken, vervolgens naar een andere vlieghaven om dan nog een uur of 5 over te hebben om naar Amsterdam (o, wat verlang ik naar Amsterdam!) te vertrekken. Ik geef aan Katherina bijna al mijn laatste goede guldens mee. Geen idee wat het kost en voor welke prijs zij het voor elkaar krijgt maar dat maakt me niet meer uit.
Van Katharine hebben we inmiddels haar halve huisraad tot onze beschikking. Wat bestek, een dikke trui, jack, paraplu. Ze komt met zelfgemaakte jam, een prachtig kijkboek van Togliatti, chocolaatjes en nog wat prullen aanzetten en ze sjouwt met mij de halve stad door als Catelijne moet studeren. Ze heeft in ons haar missie gevonden, zo lijkt. Wij kunnen haar gelukkig blij maken met het tasje uit Nederland, waaraan helaas een paar blikjes leverpastei ontbreken. Maar wat niet weet wat niet deert.
Op een ochtend komt ze ons ontbijt brengen in de vorm van warme zoete balletjes omdat we het hotel-eten wantrouwen als de pest. We hebben namelijk allebei tussen de bedrijven door een fikse voedselinfectie opgelopen omdat onze magen tegen het speciale concoursdiner en de hygiëne in de restaurantkeuken niet bestand zijn. Ja, achteraf is het lachen maar ziek, dat we geweest zijn, ziek! Katharine komt met een of ander huismiddeltje aandragen waar je op moet kauwen. Heel walgelijk. Het lijkt op Norit en zonder waren we er vast ook wel weer bovenop gekomen maar hoe dan ook: we knappen op.
Dat is trouwens maar goed ook want waarom kwamen we nu eigenlijk hierheen: o ja, voor dat concours. Er wordt het gangbare procedé gevolgd als overal. Twee leeftijdscategorieën met voor elk twee ronden. In de eerste ronde wordt er een programma van een half uur gespeeld met een verplichte Bach, klassieke sonate, Chopin-etude, een romantisch en een modern werk. Voor de tweede ronde heeft iedereen een pianoconcert ingestudeerd dat met orkest zal worden uitgevoerd en waar drie repetities aan vooraf gaan.
Catelijne is nog niet nerveus geweest maar als het moment suprème aanbreekt krijgt ze het te kwaad. Aan haar spel kan ik horen dat ze het behoorlijk moeilijk heeft. In ieder geval kan ze beter maar toch laat ze een heel goede indruk achter en heeft ze het publiek duidelijk op haar hand. Dit te peilen aan de reacties na afloop en aan de aandachtige stilte die er valt zodra zij begint te spelen.
De andere deelnemers zijn zonder uitzondering Russen en spelen als hun eerste raketlancering naar de maan, heel virtuoos en technisch op hoog niveau. Maar in muzikaal opzicht heeft Catelijne duidelijk een voorsprong en een totaal andere benadering. Zo spelen ze hier Liszt of Prokofief geweldig maar van Bach of Mozart hebben ze niet veel begrepen.
Zoals gezegd: zij is heel nerveus en we zijn wel heel blij en opgelucht dat ze het tot een finaleplaats brengt van 12 uit 75 deelnemers.
Dan moet er met het orkest gerepeteerd worden. De dirigent houdt er een moordend tempo op na en van weerskanten zijn er aanpassingsmoeilijkheden. Ik zal niet teveel in details vervallen. Catelijne heeft de andere cultuur een beetje tegen.
Als tenslotte de eerste ronde daar is en iedereen nerveus, de dirigent en het orkest uitgeput omdat het al 5 pianoconcerten achter de kiezen heeft, ja, dan vallen van haar toch zo mooie Rachmaninoff-vertolking de plekjes die op de repetitie net-aan lukten feilloos door de mand. Jammer, jammer.
Er zijn natuurlijk traantjes en Katharina, die zich ons lot wel hevig is gaan aantrekken, snikt uitvoerig mee. Tot grote ergernis van Caty die aan één moeder wel genoeg heeft!
De uitslag: eerste prijzen worden niet toegekend, wel 2 derde en 1 tweede prijs in C.’s categorie plus 1 derde en 1 tweede prijs bij de jongeren. Zij krijgt een eervolle vermelding en alle 12 finalisten mogen op de slotavond spelen. Dat wordt eigenlijk haar beste uitvoering omdat de stoom dan van de ketel is. Ja, die laatste avond is heel succesvol. Veel hartverwarmende reacties en adviezen uit het publiek waaronder veel pianoleraren die met hun leerlingen zijn meegekomen. Verder heeft ze een ware fanclub onder de studenten van haar eigen leeftijd verzameld. We raken verzoend met het idee dat ze weliswaar geen echte prijs heeft gewonnen maar dat dit concours ook van een hoger niveau was dan waar ze tot nu toe aan had meegedaan. Haar vierde plaats is in dit verband toch echt niet niks.
Tijd om weer naar Rotje te gaan. Op het eind van ons verblijf in Togliatti krijgen we nog prachtig weer. De straten worden geveegd en ontdaan van de laatste ijsbonken, de rozenstruiken worden teruggezet en de draaimolentjes in het park aan de overkant van het hotel geverfd. Vrouwtjes van 100 jaar oud maken de trottoirbanden en de onderkant van de bomen wit. Dat schijnt hier de gewoonte te zijn. Togliatti maakt zich op voor de lente.
Op de laatste avond na de slotmanifestatie komen we in het hotel aan en blijkt het restaurant gesloten. Waarom? Zomaar, zoals zoveel dingen hier. En omdat er niets anders te vinden is en een patatje of hamburger om de hoek hier niet tot de mogelijkheden behoort, ziet Katharine haar kans schoon ons in haar flatje uit te nodigen.
Catelijne ziet er niet veel in maar ik ben zo hongerig en er bovendien stiekem ook een beetje nieuwsgierig naar hoe al die armoede aan de buitenkant er van binnen uit zal zien. We hebben alleen officiële gebouwen gezien, zijn hier nog bij niemand in huis geweest. Ik neem de uitnodiging aan.
Dat had ik beter niet kunnen doen. Zo’n eenzaam mens in een erg vies flatje met een zo mogelijk nog viezer zwart hondje dat nog ziek blijkt te zijn ook. Het kamertje is een rampenplan omdat het dier overdag alleen is en daar niet goed tegen kan. Kortelings is het aan de elektriciteitssnoeren begonnen die Katharine ten einde raad op ooghoogte als kerstversiering over al haar schilderijen aan de muur heeft gedrapeerd. Het bankstel staat met rechtopstaande kussens in een hoekje gepropt. Want het hondje.
Zij verdeelt zich tussen de conversatie, het eten en het hondje dat hinderlijk aanhalig is en constant met overgave in een natte staartwond zit te wroeten om zich vervolgens op de eettafel te storten. Wat we op het nippertje met enige moeite weten te verhinderen. Katharine veegt liefdevol met twee duimen het zieke traanvocht uit de geïrriteerde ooghoeken van het zwarte misbaksel. ‘She’s my love.’ Ze is duidelijk nerveus, eet bijna niets van de aardappelbolletjes die ze naar haar zeggen voor een speciale gelegenheid als deze heeft bewaard. Dan krijgt ze een zenuw-verslik-hoestbui. Het is allemaal van een ten hemelschreiende zieligheid. We zijn helemaal depri na afloop van het ‘diner’.
De volgende morgen zeer vroeg is zij weer present met twee taxidrivers om ons naar het vliegveld te begeleiden. Die gasten negeren ons volkomen, de auto staat blauw van de sigarettenrook en eentje presteert het om een brandende peuk het zijraampje uit te slingeren die even later, ongemerkt terug gewaaid, op Catelijnes’s broek blijkt te liggen smeulen. Ze gilt van schrik. Vlakbij de ingang van de luchthaven wordt de weg overdwars gesplitst door een kuil van een halve meter diep. Geen hekje of waarschuwing of niks. De chauffeur ziet het gelukkig op tijd. Of misschien is het al jaren zo. Ik kan een schamper lachje ternauwernood onderdrukken. Zo'n prachtig land met zo'n schitterende cultuur en er dan een dergelijk zooitje van maken, het is niet te bevatten.
Er valt niet veel meer te bepraten. Het feest is voorbij. Gelukkig geen jankpartij bij het afscheid. Goodbye Katharine, goodbye Togliatti.
De terugreis verloopt weer met de nodige Russische strubbelingen al zijn we daar nu wat beter op voorbereid. We vliegen binnen een uur in een glanzend, glimmend en splinternieuw Aeroflot vliegtuig naar Moskou waar van de door de organisatie beloofde taxi geen spoor te bekennen valt. We moeten van het ene vliegveld nog naar het andere zien te komen over een afstand van 120 kilometer maar we zijn nu al zo doorgewinterd in het Russische dat we zelf een cabdriver versieren die ons er voor een evenredig bedrag heen wil rijden.
Toch laat ik me in de luchthaven op de valreep nog voor ettelijke dollars oplichten. Het maakt me niet meer uit, zo blij als ik ben dat we in een heus KLM vliegtuig stappen. We hebben weer een stukje Nederlandse bodem onder de voeten, wat een heerlijk, veilig gevoel!
We zijn twee weken zo goed als van de aardbodem verdwenen geweest. Zelfs een kaartje met ‘Greetings from Togliatti’ viel er niet te versturen om de eenvoudige reden dat er niet aan te komen was. Katharina ging er nog voor mij naar op zoek (‘I’ll try to find it out’) maar zelfs haar is het niet gelukt.
 
 

Maak jouw eigen website met JouwWeb