HET DROOMHUIS

 

Mijn oma, die een wijze vrouw was, zei altijd: ‘Als je 20 bent zeg je: hóe issie? Als je 30 bent zeg je: wát issie? Als je 40 bent zeg je: wáár issie?’

Ik moest daar altijd om glimlachen. Het klonk nogal vorige-eeuws en zo wanhopig voelde ik me nu ook weer niet. Maar ik was wel heel gelukkig toen ik, na jaren van omzwervingen, eindelijk iemand gevonden had met wie ik het huisje-boompje-beestje-sprookje aandurfde.

Al had ik het lot wel een handje toegestoken: Rob en ik ontmoetten elkaar via een datingsite. Het gewone verhaal: niet meer zo piep, de hele vriendenkring al voorzien van partner, kind en hond. We werden verliefd. Niet meer op de manier van 18-jarigen maar vanuit een soort gevoel van geborgenheid. Wat was daar mis mee?

Ze zei nog meer, mijn oma, toen ik hem aan haar voorstelde: ‘Kijk uit, Merel. Die man is er een van de stuivertjes en de halve centen.’

Haar manier om aan te geven dat iemand gierig was. Ik vond die mening nogal overdreven en bovendien was ik niet voor rede vatbaar. En misschien toch wel verliefd. Zo verliefd, dat Rob en ik elkaar nog maar heel kort kenden toen we al in zijn appartement gingen samenwonen.

De eerste maanden vlogen als in een droom voorbij. In het begin stoorde zijn extreme zuinigheid me niet, vooral omdat ik zelf ook een harde werker en spaarder ben, niet uit op veel geld uitgeven. Ik had door de jaren heen ook een aardig kapitaaltje op mijn rekening vergaard. En wie er ook kritiek hadden: Rob had toch maar mooi uit het niets een geweldige zaak uit de grond weten te stampen. Hij verhandelde snuisterijen, kleine huisdecoraties, antiquiteiten, brocante, ja, wat al niet? Een soort bazaar maar dan veel uitgebreider en luxueuzer. Hij had er ook een neus voor om juist die ene curiositeit op de kop te tikken en dan ook nog meestal voor de prijs die hij zelf in gedachten had of soms zelfs daaronder.

We groeiden al snel uit zijn driekamerappartement. Omdat het met de zaken zo voorspoedig liep mikten we meteen op iets vrijstaands, iets leuks te midden van de natuur.

Rob was veel onderweg naar beurzen en in het vinden van de juiste aankopen werd hij gesteund door zijn secretaresse Anja, een roodharige schoonheid. Ze stond hem bij in de zaak, had genoeg overredingskracht om op het juiste moment knopen door te hakken. Met een natuurlijke charme leek ze iedereen te betoveren en met een grap menig twijfelende koper te overtuigen.

Ik was zelfs met haar bevriend geraakt, en vaak trokken we met elkaar op om te shoppen of er een enkele keer een weekendje tussenuit te gaan. Ook waren er regelmatig etentjes voor vier personen, die met een nonchalant gebaar op rekening van de zaak werd gewuifd. Anja had dan altijd wel een of ander vriendje bij zich. Gesoigneerde types met een snelle BMW, aktetas van het duurste merk, Rolex en een perfect gesneden maatkostuum. Heel serieus werd het kennelijk nooit maar dat scheen haar niet te deren. Vrijheid blijheid was haar devies.

De laatste tijd vergezelde ze Rob op zijn zakenreisjes naar het buitenland. Was ik nu jaloers? Ik vond niet dat daar een reden voor was. Rob toonde totaal geen belangstelling in haar richting, noemde haar thuis ‘dat mugje’, duidend op haar heel tengere gestalte.

‘Het mugje weet iedereen omver te praten, Merel. Echt een uitkomst. Als zij ergens binnenkomt is de deal al bijna gesloten.’

Omdat Rob veel van huis was en ongeregelde werktijden maakte, was het zo ongeveer mijn pakkie-an geworden makelaars te benaderen en panden te bezichtigen. Wat wij voor ogen hadden viel bij lange na niet te bekostigen met het bedrag dat Rob er voor wilde uittrekken. Vaak vielen er na een bezichtiging ook geërgerde woorden over de eisen die ik stelde en het budget dat ik volgens hem te besteden had. Wij wilden wat dit aanging geen van beiden concessies doen. Maar ik was wél degene die het meest in ons toekomstige huis zou verblijven.

Totdat een makelaar van wie ik nog nooit gehoord had was komen aanzetten met de woning die we zochten. Een riante en statige behuizing, aan de voorzijde uitkijkend over een meer, een oprit, goed onderhouden, en voor een bedrag dat voor de huidige tijd bijna ondenkbaar was. Rob had me wat correspondentie getoond. Het briefhoofd loog er niet om. Het was met gouden krulletters op geschept papier gedrukt: Schuittemaeker & Van Diemen, makelaardij sinds 1938. Met daaronder een getekende afbeelding van het imposante kantoorgebouw.

Ed van Diemen. Hij bleek een vage kennis van Rob te zijn. Iemand van vroeger. Er was nogal haast bij, vertelde deze Ed door de telefoon. Hij had nu een buitenkansje te pakken! Hij kon het nog even vasthouden maar er moest snel beslist worden. Heel snel. Ik moest meteen dezelfde avond nog mee voor een bezichtiging en er vooral niet te lang over nadenken want er waren nog meer gegadigden. Wij waren de eersten maar diezelfde avond zouden er nog meer bezoekers komen. De makelaar wist van een stel dat zij tot het uiterste zouden gaan en misschien wel boven de vraagprijs zouden bieden als ze de kans kregen. Die kans zouden we ze niet geven door nu meteen een voorlopig contract te tekenen.

Ik moet zeggen dat het huis me beviel. Meer dan dat. Wat een geweldige entree. Zo eentje als je wel zag in de film. De enorme hal was nu leeg maar ik stelde me meteen voor hoe ik die zou inrichten. Ik zou het ware loungegevoel creëren met een riante zithoek, een open haard en aan weerszijden hoge, antieken boekenkasten. Met zo’n verschuifbaar trapje, net als in een echte bibliotheek. En natuurlijk een vleugel in de hoek, zoals in veel Amerikaanse tv-series. Dat gaf meteen cachet aan zo’n ruimte, zelfs al was geen van de familieleden ooit verder gekomen dan My First Pianolessons hoofdstuk 1. Bewerkte plafonds, een brede trap, zo eentje om in een baljurk vanaf te schreiden. Wat een aparte boogramen in het trapportaal. De bogen met mozaïektegeltjes rondom waren inpandig doorgevoerd en vormden de verbinding tussen de hal en de luxueuze  keuken. Echte kunstwerkjes. Een droomhuis, ja werkelijk. En voor een prijs, nou ja, dit kon bijna niet waar zijn.

Tijdens de bezichtiging was het weer bijzonder slecht. De herfst was weliswaar laat maar vrij plotseling ingevallen. Een paar dagen geleden zat ik nog in mijn bikini op het balkon. De bomen waren nauwelijks verkleurd en stonden nog vol in het blad. Ik wierp even een blik naar buiten door een kier van de luxaflex maar zag niet veel meer dan voorbij jagende natte sneeuwvlokken, afgewisseld met bliksemflitsen. Dat alles onder het geluid van een angstaanjagend gierende storm.

‘Ik moet het eerst overdag zien,’ sputterde ik tegen. ‘ik kan toch zomaar niet nu al beslissen…’

‘Dat zal wel moeten want de volgende bezichtiging is over een uur en deze mensen zullen absoluut een bod doen als er nog geen koop is vastgelegd. Het is echt nu of nooit.’

Paniek. Rob zat met Anja in het buitenland. Lyon ditmaal. Ik moest hem direct bellen maar wilde niet dat Ed dat gesprek zou horen. Gelukkig moest hij wat formulieren uit zijn auto pakken.

‘Ja, maar er moet een aanbetaling worden gedaan. Waarvan?’

‘Kom op muisje, denk eens na. Je kunt het van je eigen rekening afschrijven. Ik stort het terug zodra ik weer in Nederland ben. Teken het nu maar gewoon. Ik vertrouw volkomen op jouw indruk en die van Ed. Maar ik moet nu naar een bijeenkomst. Het is oké, geloof me.’

Klonk daar iets van irritatie in zijn stem?

‘Ja maar als het nu een oplichter is’.

‘Ik ken Ed al vanaf onze schooltijd. Hij is zo betrouwbaar als de bank van Nederland.’

Ik betwijfelde hoe betrouwbaar die bank dan wel mocht zijn maar voordat ik daarover kon nadenken was de makelaar alweer terug met een aktetas die uitpuilde van de paperassen.

‘Als u dit nu even ondertekent mevrouwtje…’

Mevrouwtje, de zoveelste die me op vriendelijke maar duidelijke wijze aangaf waar mijn plaats was. Het onnozele vrouwtje van de baas, het domme blondje… Het ging me allemaal te snel zoals alles me te snel was gegaan sinds ik Rob was tegengekomen. Ik bedacht dat eigenlijk nu pas.

Kort en goed: ik deed in mijn eentje de aanbetaling voor een huis met een overschrijving die mijn eigen spaarrekening faliekant tot de bodem toe leeg schraapte en wel binnen anderhalve minuut. De andere bezoekers werden afgebeld en ik kreeg van Ed de verzekering dat de koop in het uiterste geval binnen 8 dagen ongedaan kon worden gemaakt. Ik wilde niet onnozel lijken en geen domme vragen stellen maar had werkelijk geen idee hoe het bij dit soort transacties in zijn werk ging.

 

‘We lopen maar even achterom.’

Ik had Anja begroet, die met een busje van de zaak was komen aanrijden. Rob had nog wat dingen elders te regelen en zou later komen. De verhuiswagen blokkeerde de hele vooringang. Het rechte pad aan de zijkant van het huis was totaal overwoekerd met klimop en uitbundig groeiend struikgewas die het uitzicht belemmerden. We sloegen de hoek om. Om meteen een gesmoorde kreet te slaken van schrik en verbazing. Ook Anja sloeg haar handen in ontsteltenis voor haar mond.

‘Wat is dit? Een perron? Je achtertuin is een station, Merel. Het huis is een stationsgebouw. Hoe is het mogelijk dat je dat niet gezien hebt?’

Ik realiseerde me dat dit de eerste keer was dat ik het huis vanaf de achterkant benaderde. Ik keek eens om me heen. Hoog aan de muur bevestigd bevond zich een ouderwets uithangbord met vertrek- en aankomsttijden. De intercity van Dinges naar Weetikveel was 5 minuten geleden voorbij geraasd en over enkele ogenblikken zou er een boemeltje het station aandoen.

Het was te idioot voor woorden. Ik had tientallen huizen bekeken en in mijn ogen was overal wel iets mee mis geweest:

‘Kijk, de fundering is scheef, deze vloer loopt naar één kant af.’ Ik haalde een balletje uit mijn zak om het te demonstreren en warempel: het rolde spontaan steeds dezelfde kant op.

‘Die balk zit vol houtworm en de rioleringsbuis maakt hier een knik, dat is vragen om verstopping.’

Ik had makelaars tot wanhoop gedreven over gebarsten tegeltjes in de badkamer, een stroef sluitend raam of een scheef hangende dakgoot. En nu had ik een compleet station met alle overlast van dien over het hoofd gezien. Het bleek nog erger. Aan de overzijde bevond zich een rangeerterrein met ernaast een fabriek. Er reden goederenwagons met sloopgoed af en aan. Er kwam juist een staketsel langs dat op de restanten van een vliegtuig leek. De doorgang was maar net breed genoeg.

Plotseling drong de waarheid tot me door. Die leuke raambogen met mozaïek waar ik zo blind voor was gevallen, het waren gewoon de voormalige loketten! Daarom was het huis zo goedkoop. Rob, hij moest het geweten hebben. Waarom had hij zo op mijn handtekening aangedrongen? Had hij mij hier samen met die makelaar ingeluisd? Ik kon het bijna niet geloven. En Anja. Die acteerde nu wel heel verbaasd en geschokt te zijn, maar had zij iets geweten? En zo ja: wát!

Ik wilde haar net die vraag stellen toen ze me meetroonde naar het perron.

‘Het is wel een heel erg schattig stationnetje. Kijk, nu het er eenmaal zo voorstaat kun je er ook maar beter het beste van maken. Je zou hier een kleine coffeeshop kunnen beginnen en een winkeltje voor het doorgaande publiek. Het zullen vooral huisvrouwen zijn die hier opstappen, scholieren en vriendinnen die bij elkaar op bezoek gaan.’

Aan haar fantasie mankeerde niets. Ze holde terug naar het busje en kwam even later met een compleet assortiment aan snuisterijen weer tevoorschijn. Alsof ze het had voorbereid: zilveren rammelaars voor de oma’s op weg naar hun pasgeboren kleinkind. Broches, oorbellen en colliers voor de lieve vriendinnen. Mokken, luxe balpennen en naam-armbandjes. Het hoefde allemaal niet zo verantwoord als in Rob zijn chique toko.

Een tweede tochtje naar het busje leverde een koffiezetapparaat en koffiekopjes op. Er stonden wat Franse klapstoeltjes en tafeltje tegen de muur, blijkbaar achtergelaten door de vorige bewoners. Binnen een mum van tijd wist Anja een zitje te creëren en hadden de eerste voorbijgangers al plaatsgenomen. Ze toverde uit het niets zelfs een paar tafelkleedjes tevoorschijn.

‘Nog een muziekje erbij, zo…’ Ze frommelde een kledingstandaard en wat sjaaltjes tot iets wat op een etalagepop leek. De luidspreker werd zo aan het zicht onttrokken. Dan zocht ze een cd op met gezellige achtergrondmuziekjes.

‘Zo wordt het geluid van spoor en fabriek gecompenseerd. En weet je wat: we noemen onze zaak ‘Twinkeltje’.’

Je moest toegeven: aan zo iemand als Anja had je wat. Zij wist overal iets positiefs van te maken en werkte op die manier nog aanstekelijk voor haar omgeving ook. Ik werd zelf ook ineens enthousiast.

‘Wacht, laten we even het huis bekijken. Je zult het vast enig vinden. We beginnen in het souterrain.’

Met Anja achter me aan daalde ik een krakende wenteltrap af die naar het laagste gedeelte van het huis leidde. Er bleek zich nog een tweede keuken onder de parterre te bevinden die ik tijdens de bezichtiging kennelijk over het hoofd had gezien. Wat had ik eigenlijk wél gezien op die krankzinnige, stormachtige avond?

‘Kijk eens wat een beeldige keuken en al helemaal op een nostalgische manier ingericht. Een ouderwets kolenfornuis met koperen potten en pannen boven de schouw. En wat is er daar achter die deur? Laten we even verder kijken.’

 

Ik draai me om maar Anja is me niet gevolgd.

Ik betreed een gang die er in vergelijking met het huis ineens kaal en armoedig uitziet met links nog een paar deuren. Op eentje hangt een bordje met ‘verboden toegang’. Op de andere is een doodskop geschilderd. Maar het is tenslotte mijn eigen huis dus ik open de deur. Een hels kabaal breekt er los. Gerumoer van veel mensen in een kleine ruimte, gekletter van bestek op borden, gepraat, keiharde housemuziek en veel rennende en gillende kinderen. Ik open de andere deur maar net voordat ik heb kunnen zien wat daarachter te doen is, word ik er door een zwarte schim aan mijn kraag vandaan gesleurd. De figuur is alleen maar zwart, zonder gezicht of kleding. Wel met de contouren van een mens maar niet menselijk. Een knipsel uit zwart papier, een driedimensionale schaduw.

‘Waarom mag ik daar niet in? Het is mijn eigen huis. Die mensen daar moeten ophoepelen!’ Ik spartel tegen en wil de richting van mijn woning weer uit, maar de figuur sleurt me zonder pardon de tegengestelde kant op.

‘Meisjes die ondeugend zijn gaan we eens fijn aan het werk zetten in onze ijzergieterij.’

Ik vind mezelf terug in een fabriekshal vol machines en apparaten die ik niet kan thuisbrengen. Om me heen zijn er arbeiders aan het werk maar niemand schijnt me te zien. Van mijn ontvoerder geen spoor. Wat is dit? Ik ken geen enkel verhaal over de onderwereld dat hiermee overeenkomsten heeft.

Ik klauter op een werkbank aan de zijmuur en vanachter een hoog, zwart beroet raam kijk ik vanuit de overkant recht op het perron c.q. mijn achtertuin. Er dringen hier zelfs op deze afstand nog flarden van Anja’s cd door. Te midden van de drukte zie ik haar, aandachtig met iemand in gesprek. Het is Rob. Ze hebben allebei een glas in hun hand. Champagne? Alsof ze mijn blik voelen kijken ze tegelijkertijd mijn richting uit. Mijn vriendin geeft mijn levenspartner demonstratief een lange zoen. Daarna heffen ze beiden het glas naar mij.

 

De vrouw achter het bureau schikt de blaadjes op een stapeltje bijeen en kijkt mij peinzend aan.

‘Zelden wordt een droom zo duidelijk en gedetailleerd onthouden. We gaan de komende weken eens kijken wat dit verhaal zegt over jou en over de manier waarop je in het leven staat.’