SCHOUDERKLOPJE
 
 
Wie is er nu niet blij met een schouderklopje, een pluim op zijn hoed, een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw. En wat jammer dat je daar eigenlijk  met het volwassen en kritischer worden steeds minder van kunt genieten.
Vooral als je kind bent is het alleen maar leuk om een complimentje te krijgen. Je gelooft er ook helemaal in, simpelweg omdat je vader, de juf, de leraar het geeft. Je bent er van overtuigd dat die alles weten en kunnen en bent daardoor ook gevleid met hun oordeel. Wanneer sluipt er dan dat moment van twijfel in? Dat gevoel van: zij zegt dat nu wel maar meent ze het ook. Of: ik vond het zelf eigenlijk niet geweldig. Of erger nog: ja maar dat was ook zo makkelijk, dat kan iederéén.
Door mijn werk krijg ik regelmatig applaus, ook een vorm van een compliment, pluim, schouderklopje of hoe je het maar noemen wilt. Vaak staat er dan een zuinig kijkend iemand achter me die mij influistert: het had beter gekund, niets bijzonders, het ging nogal, enzovoort. Ik wil diegene eens stevig van repliek dienen en draai me om. Tot mijn verbazing is er geen mens te bekennen. De zwartkijker die mij dat influistert ben ik zelf!
Het is niet zo moeilijk om een schouderklopje te krijgen als je je best doet en een vak hebt dat zich tot loftuitingen leent, zoals kunstschilder, acteur, musicus, schrijver. Geprezen worden geeft een boost aan je gevoel van eigenwaarde en zet aan tot betere prestaties. Het wordt anders als je schoenmaker bent of tandarts, makelaar, bloemenverkoper. Of moeder. Wie legt er dan de maatstaven aan waaraan je moet voldoen…?
Daarbij komt het feit dat wát de omgeving ook voor opbeurends heeft te melden, ik eigenlijk maar één ding wil en dat is een compliment krijgen van mezelf, eens volmondig tegen mezelf kunnen zeggen: meid, dat heb je er nu eens super vanaf gebracht! Een enkele keer is dat er ook wel van gekomen, al moet ik diep in mijn geheugen graven om een dergelijke gebeurtenis naar boven te halen. Ze liggen zeker niet voor het opscheppen. Misschien heb ik ze ook wel in een donker hoekje weggestopt, zijnde te onbelangrijk.
Eén voorval wil me op dit moment te binnenschieten, iets van lang geleden.
C. was 6 en zat in groep 3 toen er opeens een onverklaarbare, natte wond op haar bovenbeen verscheen die snel groter werd. De huisarts vertrouwde het niet en stuurde ons door naar de geneeskundige dienst om bloed te laten prikken.
Dus wij de volgende ochtend naar het laboratorium. Ik had de kleine meid intussen grondig voorbereid en alles uitentreuren voorgedaan. Met behulp van haar dokterstasje moesten alle poppen eraan geloven en ook de teddybeer ontkwam niet aan de behandeling. Daarna nog een kleine demonstratie op haar eigen armpje, met een fictieve prik. Kijk, die band gaat een beetje stevig om je arm. Zo. En dan zoekt de zuster je ader op, zie je die? Dan gaat daar de naald in. Je voelt wel een klein plopje. Dat is een raar idee maar het doet geen erge pijn. Als je het eng vindt mag je gerust je ogen dichtdoen maar als je durft te kijken, zie je hoe je bloed in een glazen buisje loopt. Een verbandje erop en dan is het alweer gebeurd en gaan we lekker een ijsje eten.
In het lab was het behoorlijk druk. De wachtenden voor ons hadden blijkbaar al een goede onderlinge band opgebouwd want de verhalen vlogen over en weer. Mensen praten graag uitgebreid over hun ziektes en aandoeningen, zo bleek mij voor de zoveelste keer. Het ontbrak er nog aan dat er operatiewonden werden ontzwachteld en vol trots aan iedereen getoond. Maar de ziekenhuisverhalen gingen als patat-mét over de toonbank.
Er waren twee grote ruimtes waarvan de ene als wachtruimte, de andere als behandelkamer was ingericht. De deuren stonden wijd open waardoor het geluid vrij spel had.
Onder de aanwezigen bevond zich een moeder met een stevig uit de kluiten gewassen dochter van een jaar of 14 die bijzonder zenuwachtig op haar stoel zat te wiebelen. Het meisje leek het steeds benauwder te krijgen en begon ook wat tegen te stribbelen toen ze als laatste patiënt vóór ons werd binnengeroepen. De moeder deed wat vergeefse pogingen haar op haar gemak te stellen. Echter met pover resultaat.
Je kunt wel van alles plannen maar op zoveel nerveus gedoe had ik niet gerekend. En zeker niet op het erbarmelijke gekrijs dat even later vanuit de behandelkamer opklonk. Uit diverse deuren haastten zich witgejaste mensen naar de plek waar blijkbaar iemand werd vermoord. Er was weinig oog voor privacy en zo was ik er door de open deur getuige van het meisje door drie ziekenbroeders in bedwang moest worden gehouden om haar met geweld een paar buisjes bloed af te nemen. De moeder zat er hevig gegeneerd bij te kijken en op de dochter in te praten maar deze was niet voor rede vatbaar en totaal van streek. Maar ja, het moest toch gebeuren.
Nou, die stelt zich wel heel erg aan zeg, zei ik tegen mijn buurvrouw, ook om C. een beetje gerust te stellen.
Nee hoor, was het antwoord. Ik vind het ook vreselijk. En een ander kwam met een verhaal dat ze haar ader na drie keer prikken nog niet hadden gevonden en wel een kwartier met die naald in haar arm hadden staan roeren voordat er resultaat was. De ene sappige historie lokte weer een volgende uit.
Uiteindelijk bleek de zeer luidruchtige actie toch geslaagd en werd het kind overstuur nasnikkend afgevoerd met in haar kielzog de moeder, haar hals en nek vol rode vlekken. De commotie bij de verplegers was groot, balanceerde tussen onmacht en boosheid.
Wij waren aan de beurt. O help, als die stemming maar niet overslaat, dacht ik maar probeerde niets te laten merken. C. nam onverstoorbaar plaats op de aangewezen stoel en stak haar dunne armpje uit. De zuster legde geduldig alles uit wat ze ging doen en de hele behandeling verliep precies zoals thuis met de teddybeer. C. zat er totaal ontspannen bij, gaf geen kik en keek kalm toe hoe het bloed op het ritme van haar hartslag in het buisje liep. Na afloop huppelde ze onaangedaan van haar stoel af.
Nou, zo’n klein ding, dat is wel even wat anders. Goed hoor, zo kan het dus ook. Ze werd uitbundig door de laboranten en mij geprezen. Het was ook wel een groot contrast met de vorige sessie.
Van iedereen was ik wel het meest opgelucht en ook trots op mezelf dat C. zo’n groot vertrouwen in mij bleek te hebben. Ik gaf mezelf ter plekke (in stilte) een grote pluim. Voor haar waren er een pluchen beest en een ijsje als beloning. Daarna fietsten we gezellig babbelend naar huis als na een geslaagd moeder-dochter uitstapje.
Overigens was het infectieprobleem met de juiste medicatie binnen enkele dagen verholpen.
Nu ik dit herlees betwijfel ik degene te zijn die een pluim verdient. Die komt uitsluitend toe aan mijn kleine dochtertje, dat zich zo dapper liet prikken. Ik ga toch eens over een beter voorbeeld nadenken…
Intussen heb ik een vraagje: wanneer gaf jij jezelf een schouderklopje?
 

Maak jouw eigen website met JouwWeb