DE KERMIS

 

DE KERMIS deel I

 

Ik kon nu niet bepaald zeggen dat ik op die bewuste vrijdag met een zonnig humeur de deur van mijn beneden appartement opende. Het was de hele dag allerbelabberds weer geweest met van die herfststormvlagen die de regen onheilspellend tegen de ramen deden zwiepen. Ik had op het matje moeten komen bij het nieuwe hoofd van de afdeling die me attendeerde op een verkeerd gespelde naam in een belangrijk document en tot overmaat van ramp had ik vijf minuten geleden ook nog eens mijn fietsband lek gereden in een mislukte poging een afgewaaide tak op de weg te vermijden.

Gelukkig leken regen en wind tegen de avond iets af te nemen en de kermisattracties die nu al 8 dagen het marktterrein voor mijn huis bezetten, begonnen langzaam weer tot leven te komen.

Ik zag als een berg op tegen alweer een lange avond alleen thuis waar ik slechts gezelschap had van mijn kat. De lieve snoespoes, daar niet van maar die kon mij toch niet geven waarnaar ik vooral de laatste tijd zo hevig verlangde…

Het schoot me ineens te binnen dat ik haar nog een tabletje moest geven. Dat eerst maar doen. Ik was er niet handig in en het leek ook wel alsof het diertje bij het horen openen van de keukenla al voelde aankomen wat er ging gebeuren. Dan vloog zij naar de verste hoek boven op de keukenkastjes en ging me vanaf daar met dat onaangedane pak-me-dan-als-je-kan-koppie zitten aankijken.

Toen het klusje tenslotte met veel moeite was geklaard brandden de tranen achter mijn oogleden. Wat was dat toch. Ik was altijd wel tevreden geweest met mijn leventje maar de laatste tijd was ik door het minste en geringste van mijn stuk. Altijd alles alleen doen, ik kon er niet meer tegen.

Van achter mijn raam zag ik een voor een de attracties weer open gaan. De muziek begon ook weer te schetteren. Die herrie zou nog tot 12 uur duren, wist ik van de voorgaande avonden. Het leek symbolisch voor het leven dat aan me voorbijging. Het ware leven, wat dat ook mocht zijn. Ik zat hier achter mijn raam en keek er naar. Volgende week jarig, 30 alweer. En nog nooit een vriendje gehad… Een toeschouwertje had iemand me ooit gekscherend genoemd. Ik wist me niet onder de mensen te bewegen, had niets te vertellen. Hoe dat zo was gegroeid, ik wilde er niet over nadenken om mezelf niet nog triester te gaan voelen. Met vrouwen had ik dan nog wel wat oppervlakkig contact, maar mannen, dat waren voor mij wezens van een andere planeet en onbenaderbaar.

In de pauzes op mijn werk begonnen sommige mensen er zich de laatste tijd steeds meer mee te bemoeien. Prima collega’s, al kwamen we niet bij elkaar op de koffie, maar wel van het soort dat alles en iedereen in de gaten hield. Vooral de twee oudere dames, Lien en Gerda vonden het onverteerbaar dat ik nog zomaar in het wild losliep.

‘Probeer eens een bemiddelingsbureau of een datingsite,’ opperde iemand. ‘Dat is tegenwoordig heel gewoon en hartstikke in!’

‘Weet je nog, die krantenannonces van vroeger,’ mengde nu ook Riet, die de catering verzorgde, zich in het gesprek. ‘Dan was er altijd wel iemand bij voor wie een kindje geen probleem was, haha. Of iemand die het moe was om zijn benen onder andermans tafel te steken, hihi. En wat je ook vaak zag was de kreet: klein gebrek geen bezwaar.’

We werden steeds meliger en vooral om dat ‘kleine gebrek’ lagen we tenslotte allemaal in een deuk.

‘Ja, ho effe,’ zei ik nog nalachend. ‘Ik mag dan wel op zoek zijn maar daarom hoef ik nog geen genoegen te nemen met de Klokkenluider van de Notre Dame.’

‘Even serieus,’ onderbrak Gerda ons. ‘Hebben jullie trouwens gezien dat die nieuwe, Wouter heet hij geloof ik, een bocheltje heeft. Nee? Het viel mij gisteren pas op toen ik bij hem werd geroepen omdat ik een brief verkeerd om in de enveloppe had gedaan. Het adres zat nu niet op de plek van het kadertje. Ik kan geen hoogte van die man krijgen, hoor. Geen vriendelijk woord kan ervan af. Alleen als er stront aan de knikker is, dan weet hij je te vinden. Hij is in ieder geval nog vrijgezel. Dat hoorde ik toevallig weer van…’

Ik liet ze maar kwebbelen. Nee, ik mocht deze Wouter ook niet zo maar iemand afrekenen op een handicap, dat vond ik niet kunnen.

Met een: ‘Nou Astrid, wat let je!’ wendde iedereen zich weer naar mij. Het gesprek ging verder langs me heen. Een datingsite. Ik had dat weleens overwogen, vond het zo totaal niet romantisch. Kort en goed: ik was daar in elk geval nu nog niet aan toe. Het moest toch ook een beetje vanzelf gaan overpeinsde ik. In de film en in romans leek het allemaal zo vanzelfsprekend. Vrouwtje komt uit de supermarkt en laat een zak fruit op het trottoir vallen. De appels en sinaasappels rollen alle kanten op. Gelukkig komt er als een deus ex machina een behulpzaam type aangesneld die haar met een vibrerende, lage stem toefluistert: ‘Laat mij maar even’, en haar helpt alles heelhuids in haar autootje te krijgen. Ze raken aan de praat, kopje koffie en ze leven nog lang en gelukkig. En dan die Bouquetreeksverhaaltjes in diverse varianten: de broer van de hartsvriendin, de jonge dokter die zijn patiënte iets te lang in de ogen kijkt, de piloot en de stewardess, de ski- of tennisleraar en zijn vrouwelijke pupil. En de hoofdpersonages zijn in die verhaaltjes nog eens allemaal bloedmooi. Zouden er eigenlijk ook zulke romantische bedenksels over datingsites bestaan…?

Het zweet brak me plotseling uit. Ik moest even naar buiten. Naar de kermis dan maar, waarom eigenlijk niet. Ik pakte mijn jas van de kapstok en holde bijna de straat over, de schettermuziek tegemoet. Op naar het feestgewoel.

 

Het was nu bijna helemaal droog, al stond het terrein nog vol modderplassen. De kermisattracties waren weer in gereedheid gebracht, dekzeilen verwijderd, de zitjes van de zweefmolen afgedroogd. Een losgelaten zeil van de schiettent klapperde in de wind, het streeppatroon weerspiegelde zich in de plassen rondom.

Kermisbazen prezen schreeuwerig hun attractie aan: ‘Komt dat zien, komt dat zien!’ Ach, nu ik hier toch was, moest ik wel een paar dingen bezoeken. Ik keek eens rond. Schieten, nee, niks voor mij. Verderop was een enorm achtarmig staketsel opgetrokken. Aan het eind van elke arm bevond zich een kooi die weer uit twee delen bestond. De delen draaiden ten opzichte van elkaar en daarbij draaide het hele gevaarte ook nog eens rond. Er werd nogal gegild, daarboven. Af en toe moesten er mensen in- of uitstappen. Wie het ongeluk had dan net helemaal in het topje te zitten, hing zo ondersteboven, achterstevoren in de lucht totdat het apparaat zich weer in beweging zette. Er kwam een man uit wankelen die meteen luidruchtig begon over te geven. Ik kon nog net voor de spetters opzij springen. Daar ging ik zeker niet in. Wat was daar nou leuk aan?

Botsautootjes, die bleven tenminste op de grond. Kon ik straks wel doen. Nog een eindje verder stond een tent waar geweldige prijzen te winnen waren. Er was een groot aantal metalen staven in een halve cirkel opgehangen. Met onregelmatige tussenpozen viel er eentje naar beneden die je dan moest zien op te vangen. Soms twee tegelijk. De presentator - of hoe heet zo iemand in deze branche - deed alle mogelijke moeite klanten te werven.

‘Kom d’r bij meisje,’ sprak hij me aan. ‘Kijk eens wat een prijzen. Een prachtige naaimachine voor mevrouwtje! En wat te denken van deze sublieme klopboor voor je vriendje. Komt dat zien, komt dat zien, zulke prijzen zijn nog nooit vertoond!’

Wat glimmerig gelach van de omstanders was het gevolg. Ik houd helemaal niet van dat soort dubbelzinnigheden maar ach, men moest in deze omgeving niet al te krap kijken. Verder was er nog een gigantische hoeveelheid pluchen beesten, een paar theepotten in de vorm van een koe met twee kalfjes bij wijze van suikerpot en melkkan. Een complete boerderij, wie verzon zoiets monsterlijks. En wie gebruikte er vandaag de dag sowieso nog een theepot. Ik zag uit mijn ooghoeken ook nog een stapel kleurige fleece dekens liggen. Vooruit, maar eens proberen, hoewel ik weet dat ik niet goed ben in dergelijke behendigheidsspelletjes.

Ik greep dan ook diverse keren faliekant mis en had al snel in de gaten dat de hoofdprijs alleen leek weggelegd voor mensen met zo ongeveer een professionele jongleursopleiding. Een piepklein roze beertje met een rood strikje om was uiteindelijk mijn prijs. Ietwat verbouwereerd stond ik ermee in mijn handen.

  

DE KERMIS deel II

 

‘Laat mij maar even,’ klonk opeens een stem uit het publiek. Nee, het kon niet waar zijn. Het was Wouter, mijn nieuwe baas. Dat was wel de laatste die ik nu wilde tegenkomen. En wat deed zo iemand in vredesnaam op de kermis?

Zonder mijn antwoord af te wachten gooide hij zijn jas op een paar dozen aan de zijkant en begon hij in een onwaarschijnlijk hoog tempo de staven te vangen. Hij miste er niet één. Nog maar een ronde. Van alle kanten kwamen er mensen toegelopen. Ik verdacht er de kermisbaas van het tempo nog wat op te voeren. Wat overigens weinig verschil maakte want Wouter ving ze gewoon allemaal. En nog een ronde. En nog een.

Er stond nu een dikke rij mensen om de tent heen. Niemand durfde nog een woord te zeggen, bang de concentratie te verbreken. Plotseling klonk er een gong.

'Mevrouwtje, meneer, jullie hebben de hoofdprijs gewonnen. Deze prachtige tablet is voor jullie.’

Er klonk een welgemeend applaus op uit de omstanders. En omdat er ineens zoveel toeloop bij de kraam was van mensen die het allemaal ook wilden proberen nu de hoofdprijs zo gemakkelijk bereikbaar leek, kreeg ik ook nog eens zo’n kleurige deken in mijn handen geduwd.

‘Hoe kom je aan die behendigheid?’ vroeg ik verbaasd.

‘Ik heb hier lange tijd mijn werk van gemaakt en heb jarenlang op allerlei Europese kermissen als jongleur opgetreden. Kom, laten we even ergens gaan zitten. Het is toch niet handig om nog de kermis op te gaan met die spullen.’

We zochten zo’n heerlijk ouderwets etablissement uit met veel roodpluchen gordijnen en afgeschoten zitjes. Chambre séparée, ik wist niet dat het nog bestond. De kermisherrie was hier nauwelijks te horen. Op de achtergrond klonk prachtige, romantische salonmuziek.

‘Het spijt me van vanmiddag. Dit is mijn eerste ‘normale’ baan en er hangt voor mij veel vanaf. Ik heb er alleen een enorme moeite mee de juiste toon als leidinggevende te vinden. Misschien dat ik daardoor wat bot uit de hoek kwam. Dat was zeker niet de bedoeling. Ik had je dat maandag willen zeggen maar toen zag ik je ineens staan met dat stomme beertje. Je keek net zo beteuterd als vanmiddag op kantoor.

Kijk, het zit zo. Ik heb een aangeboren schouderafwijking en moest daardoor als kind een aantal operaties ondergaan. Ik heb ook jarenlang een korset gedragen. Het is bijna onvermijdelijk dat je in zo’n geval tijdens je schooltijd wordt gepest. Hevig gepest. Ik werd Quasimodo genoemd naar de Klokkenluider van de Notre Dame.’ (Dat is ook sterk dat wij het juist van de week over die klokkenluider hadden, dacht ik.)

‘Die naam was mijn klasgenoten een beetje te lang en op den duur werd het kortweg Quasi of zelfs Q. Zelfs degenen die mij niet slechtgezind waren noemden mij zo. Er niet op reageren was geen optie. Ik had gewoon geen normale naam meer.’

Hij vervolgde: ‘Er vielen weleens wat dingetjes voor. Het fameuze gekozen worden bij softbal tijdens de gymnastiekles bijvoorbeeld. Dat wilde zeggen: níet gekozen worden en als laatste naar de andere partij sloffen. Waar men dan ook nog stond te joelen dat je aanwezigheid niet op prijs werd gesteld.

Ik kan massa’s van die verhalen vertellen maar het gaat er eigenlijk niet over wat die toen zei of wat die toen deed. Kijk, dat pesten gaat namelijk helemaal nergens over, alles wat je doet of juist nalaat kan een reden zijn.

Zo vroeg de leraar bijvoorbeeld of we de stof begrepen hadden. Iedereen knikte of antwoordde braaf: ja meneer. Ik mompelde meestal zachtjes iets onverstaanbaars. Maar omdat de klas mij voortdurend in de gaten hield fluisterde het haantje de voorste van de groep meteen: ‘Jongens, Q heeft het ook begrepen. Goed zo, Q. Wie had dat kunnen denken: fenomenaal, dat IQ van Q, vinden jullie ook niet? En wat vindt Q daar nou zelf van?’ Er werd een vuist bij wijze van microfoon voor mijn neus gehouden. ‘O, Q zegt niks, zeker verlegen. Ben je verlegen, Q? Of denk je dat je slimmer bent dan wij?’ En zo ging dat maar door. Gewoon zuigen en zieken. Er werd gegniffeld, geroezemoesd. De leraar vroeg verstoord wat er te lachen viel en liep even onderzoekend tussen de banken door.

‘Niets meneer,’ was het schijnheilig antwoord en het kwam de man wel makkelijk uit dat te geloven. Zelf iets zeggen liet je wel uit je hoofd. Dat werd afgedaan als ‘klikken’. Het antwoord kende je trouwens al: nou is dat zo erg, moet je daar zo’n drukte over maken. De leraar draaide zich terug naar het schoolbord en vervolgens wist nog snel iemand een propje in je kraag te frommelen of je boek van de bank te maaien. En in de pauze werd er nog eens dunnetjes wraak genomen.

Het was alsof je altijd over je schouder moest kijken en ook nog eens kilometers ver voor je uit. Alsof er voortdurend een val was waar je in kon trappen en waarvoor je nergens veilig was. Dat gevoel gaat eigenlijk je hele leven nooit meer weg. Nergens bij horen, vernederd en achter je rug uitgelachen worden. Kortom: je niet meer op je gemak voelen bij je eigen soortgenoten: de medemens.

Ze negeerden mij soms dagenlang om dan ineens weer een hinderlijke belangstelling te tonen waarop ik niet wist hoe te reageren. Negeren was niet goed, iets zeggen evenmin want het was altijd het verkeerde. Op een gegeven moment kon ik er niet meer tegen. Ik heb die school niet afgemaakt. Ja, wel later de diploma’s bij elkaar gesprokkeld via de avondschool en staatsexamens. Dat viel trouwens niet mee naast de vele baantjes die ik in die periode naliep. Ik moest tussendoor ook nog een paar keer onder het mes en kreeg fysiotherapie. Van daaruit ontstond de gedachte een gedegen sporttraining te gaan volgen. Lang niet alles was geschikt maar na veel informatie kwam ik bij een circusschool terecht. Jongleur, dat leek me wel leuk en het was voor mij goed te doen omdat het op snelheid aankomt en niet zozeer op kracht. Dus vandaar. Jarenlang heb ik zo bij circussen en op kermissen opgetreden. Maar daar kun je niet eeuwig mee doorgaan. Dat gezwerf, die onzekerheid. Ik had lange tijd niet eens een huis omdat ik toch alleen maar onderweg was. Er moet nu iets meer vastigheid in mijn leven komen.’

‘En die heb je met deze baan gevonden?’ Ik had hem maar laten praten en of het nu kwam door de nostalgische ambiance, het glaasje wijn, de muziek, of Wouters trouwhartige blik, ik voelde me diep geraakt door zijn eerlijkheid. Het was als een warme thuiskomst, een herkenning. Alsof ik al mijn hele leven op hem had gewacht.

‘Jazeker. Maar ik heb mijn eerste blunders al begaan, juist omdat ik er zo krampachtig bang voor ben dat het niet gaat lukken. En jij,’ besloot hij abrupt zijn relaas. ‘Ik klets teveel. Vertel jij eens wat over jezelf.’

‘Dat hoeft niet meer,’ antwoordde ik eenvoudig. ‘Jij hebt me mijn eigen verhaal zonet al verteld. Met andere personen, andere feiten maar in de kern hetzelfde. Ik ben ook niet goed in de omgang met mensen. Voel me meestal eenzaam en onbegrepen. Maar ik vind het voor vanavond wel genoeg zwarigheid. Een andere keer misschien.’

Ik schrok er zelf van. Een andere keer, kwam die er dan? Hem leek de opmerking doodnormaal. ‘Is goed meisje. Ze gaan hier trouwens sluiten.’

‘Ik woon daarginds, aan de overkant. Je kunt mijn huis van hieraf zien, met die lantaarn boven de voordeur, net voorbij dat witte busje.’

De kermis begon nu leeg te lopen. Bij de meeste kramen waren de lichten al gedoofd. Het was zo ongemerkt toch nog laat geworden. We lieten ons een eindje meevoeren met een stroom van zingende en hossende voetgangers waar tussendoor bellende, uitgelaten schreeuwende fietsers, toeterende auto’s.

Wat een chaotische drukte. We hadden op het smalle voetgangerspad moeite naast elkaar te blijven lopen, daarbij ook nog ernstig gehinderd door de pakketten met onze prijzen.

‘Kijk, hier is een oversteekplaats.’ Ik maakte bijna een schuiver over de natte trottoirband. Hij kon me nog net bij mijn elleboog pakken om me te behoeden voor een valpartij. Ik voelde de warmte van zijn hand door mijn dunne jas heen. Even stonden we heel dicht bij elkaar.

‘Hé, niet zoenen op het zebrapad,’ joelden een paar opgeschoten knullen. Ik draaide snel mijn hoofd opzij om mijn verwarring te verbergen maar Wouter leidde me resoluut bij de arm en liet die niet meer los tot aan mijn voordeur. O ja, daar vergat ik bijna nog een Bouquet-variant: de baas en zijn secretaresse…

 

En toen? Wat er daarna gebeurde gaat eigenlijk niemand iets aan! Ik wil er nog wel één ding over kwijt: dat zijn kleine gebrek geen enkel bezwaar was.