VOOR BASJE

 

Het zal in de zomer van 1994 geweest zijn. Een van onze drie katten was overleden en in een dergelijk geval ‘mocht’ ik van mezelf weer een jonkie. Want wat is leuker dan een jong poesje? Niets toch!

Ik reageerde op een advertentie in een stadskrantje en met de kinderen ging ik eropaf. Het was een snikhete dag in augustus, we waren net terug van vakantie. Volgens de advertentie waren er zwart-witte katjes beschikbaar voor 30 gulden, en een paar rooie en cypertjes voor 40. Een keer een rooie zou wel leuk zijn na cypertjes, schildpadjes en zwart-witjes, bedacht ik onderweg.

Het adres bleek een pand te zijn in een trieste wijk ‘op’ Rotterdam-Zuid. Een man met ontbloot bovenlijf opende de deur en ging ons voor. Hij had een enorme, donkerbruine wrat op zijn rug. Met haar erop. Er scharrelden in een tamelijk benauwd en viezig kamertje een stuk of tien jonge katjes rond. In een paar hoekjes lag er op wat vodden nog zo’n aantal te slapen. Vooral de flets rode katjes maakten een wat saaie indruk maar dat kan toeval geweest zijn. Ook lief, daar niet van, maar je moet toch meteen verliefd zijn op zo’n beestje. Dus kwam ik meteen op mijn eerdere voornemen terug.

Het diertje dat mij opviel was een klein, nieuwsgierig en grappig cypertje met een wit befje en dito pootjes dat onverstoorbaar overal tussendoor banjerde, zichzelf met niets vermaakte en van slapen nog nooit gehoord leek te hebben. Opvallend waren vooral haar prachtige, grote kattenogen. Ze waren de mooiste die ik ooit gezien had.

Ik kreeg niet de indruk dat de man het met de limiet van 8 weken erg nauw nam. Hij vertelde dat zijn moeder een boerderij had, ergens in Tietjerksteradeel of Ubach over Worms. In elk geval een redelijk eind uit de buurt, en af en toe ging hij daar een stelletje kittens ophalen. Van moederpoezen was er hier in Rotterdam geen spoor. Die waren natuurlijk nog daarginds om weer voor nieuwe aanwas te zorgen. Een tamelijk foute bedoening dus.

We bleven nog even kijken maar waren het er eenstemmig over eens dat dit poesje het moest worden. We noemden haar Basje.

 

Het schoot me weer te binnen toen kortgeleden Basje aan ouderdom overleed, 16 jaar en vier maanden oud. Je trekt lange jaren met een huisdier op en onwillekeurig denk je dan: waar was ik eigenlijk, 16 jaar en nog wat geleden.

Wat het eerste in me opkomt zijn de pianoleerlingen die ik toen had, waaronder enkele Japanse kinderen.

Nu gaf ik die graag les. Niet omdat het grote talenten waren maar in tegenstelling tot veel Hollandse kindertjes waren ze ongelofelijk goed en gedisciplineerd opgevoed en deden ze werkelijk enorm hun best. Op een of andere manier maakten ze betere vorderingen en niet gestudeerd hebben was er zelden bij.

De ouders verbleven meestal tijdelijk in Nederland en stuurden hun kinderen naar de Japanse school. De families spraken Engels maar van Nederlands leren kwam het zelden omdat ze toch weer binnen een paar jaar zouden terugkeren. De kinderen waren ronduit schattig en hadden namen als: Michiko, Naoko, Yuko, Ayumi… Met de vele lieve souvenirtjes die ze voor me meebrachten had ik na een tijdje met gemak een eigen toko kunnen beginnen.

Ik was dan ook erg in mijn schik toen er zich weer drie nieuwe Japanse leerlingetjes aandienden. Een meisje van 10 en haar twee broertjes van 7 en 3 (!) Nu ja, over dat laatste moesten we het nog maar eens hebben maar toch zag ik de lessen met plezier tegemoet.

Dat ging snel over. De familie bleek te behoren tot de fameuze uitzondering die de regel bevestigt. 

Het was zonder meer een curieus gezelschap. Het vrouwtje oogde oppervlakkig gezien zo klein en dun als een meisje van 12, en mat ongeveer de helft van haar echtgenoot, een boom van een kerel van 1 meter 95 minstens. Dat hele spul kwam mee als er gelest moest worden. Die lessen moesten liefst aaneengeschakeld plaatsvinden want dat spaarde veel halen en brengen uit. De ouders en het meisje spraken Engels, de jongens alleen Japans.

De enorme vader moest onvermijdelijk mee om de meute te vervoeren, het kleine moedertje om mijn les van Engels naar Japans te vertalen. Het werd binnen de kortste keren een gekkenhuis met drie volwassenen (waarvan een met erg lange benen) plus drie kinderen in een kamertje dat op een dergelijk gezelschap niet berekend was. De man leek chronisch uitgeput en viel op zijn ongemakkelijke stoel soms knikkebollend in slaap.

Het meisje kon het een klein beetje, de oudste jongen snapte er niet veel van en de peuter zat aan een stuk door te jammeren en zijn rug te krabben. Hij had een of andere jeukende huiduitslag, vertelde zijn moeder. Ik probeerde de mensen aan het verstand te peuteren dat hij echt nog veel te onnozel was om pianoles te hebben. Drie jaar of drie jaar wil nog weleens schelen. Helaas is niet iedereen een jonge Mozart! Dat wilde niet erg doordringen.

De moeder deed de oefeningen met hem mee door haar hand boven zijn smoezelige pootjes te leggen en op die manier de toetsen in te drukken. Dan tilde het joch zijn hemd omhoog, zodat ze hem onderwijl ook nog met de andere hand op zijn rugje kon krabben.

Wanneer we die vertoning overleefd hadden kwam het broertje het nog eens dunnetjes overdoen, met het verschil dat hij wél zelfstandig de toetsen aansloeg en niet gekrabd hoefde te worden. De les aan het meisje was de enige die op een normale pianoles leek, weliswaar aan een niet heel begaafde leerling.

Intussen gingen de andere twee in het huis op onderzoek uit. Ze openden vrijmoedig allerlei kamerdeuren en eens trof ik de jongste op de trap aan waar hij met een lollystokje in volledige overgave het stucwerk van de muur zat te pulken.

Broertje had het autosleuteltje weten te bemachtigen en even later ging er op straat een alarm af, dat de vader blijkbaar als het zijne herkende. Hij schrok tenminste wakker uit zijn halfslaap en beende met grote stappen de trappen af om te zien wat zijn zoon nou weer uitvoerde. De buitendeur bleef openstaan, naar ik veronderstelde, want na enige tijd verschenen de twee zonder aan te bellen weer boven.

Het meest verontrustende was het feit dat beneden het piepkleine Basje rondscharrelde, dat voorlopig nog niet eens in de achtertuin en al helemaal nooit de straat op mocht.

Dat was de druppel. Ik zat na afloop van de ‘les’ van top tot teen te trillen van opgekropte woede en frustratie. Deze mensen zagen kans dingen waar ik zuinig op was binnen een mum van tijd om zeep te helpen: mijn huis, mijn werk, mijn kleine Basje…

De niet mis te verstane opzegbrief trof doel. Het was een heel moedeloos klinkende vader die mij per telefoon meedeelde dat de boodschap was overgekomen. Of het meisje mocht blijven voor de korte tijd dat de familie nog in Nederland zou wonen. Voor de oudste jongen zou naar een oplossing worden gezocht en met de kleinste zouden ze maar even wachten. Het was inmiddels toch doorgedrongen dat hier geen sprake was van een reïncarnatie van Mozart.

 

Wat heeft Basje nu met die Japanners te maken. Niet veel eigenlijk. Behalve dat deze gebeurtenissen allemaal ruim 16 jaar geleden in eenzelfde periode samenvielen.

De familie vertrok een half jaar later. De kindertjes zijn verder in Japan opgegroeid en natuurlijk allang volwassen. Het dochtertje is vast geen concertpianist geworden en haar broertjes nog minder.

Basje is intussen gecremeerd in het dierencrematorium Kolleweidehof te Heelweg, Gelderland.

 

Er valt natuurlijk wel meer over Basje te vertellen.

Bijvoorbeeld dat ze als klein katje vaak in Catelijnes negroïde haardos lag te slapen.

‘Waar is Basje?’

‘O, in mijn haar!’

Dat ze zichzelf puur gelukzalig op haar zij aan haar nageltjes meters over de vloerbedekking kon trekken.

Dat ze bij een inenting alleen maar even achterom keek: o, dat zit wel goed.

Dat ze nergens bang voor was, zelfs niet voor de stofzuiger.

Dat haar miauwtje klonk als een kinderstemmetje.

Dat de veel oudere poes Snoopy haar adopteerde wat ze zich uitgebreid liet welgevallen.

16 jaar en vier maanden komt ongeveer overeen met 79 jaar van een mens. Sommige mensen worden 90 of 100…

Lieve Basje, ik had je zo graag nog een paar jaar gehouden.