HET RECHT VAN DE ROKER
 
 
Ze sabbelen eraan met ernstige gezichten. Hun ogen trekken zich genietend samen, de blik is zwevend en richt zich op een vaag punt buiten het gezichtsveld. Er wordt iets bedachtzaam door de mond geïnhaleerd. Sommigen laten het heerlijk aroma nog even in de mondholte freewheelen alvorens het langzaam door de neus weer uit te blazen. Er straalt een onmiskenbare rust van de persoon af. Alsof hij/zij zonet het hoogst haalbare genot op aarde heeft mogen ervaren. Opvallend is ook de houding van onverstoorbaarheid: je rookt. Dat doe je gewoon, dat is een gegeven zoals je groot of klein bent, bruin haar hebt en blauwe ogen. Er is geen ‘zeurpiet’, ‘dwarsligger’, ‘zuurpruim’ of ‘gezondheidsfreak’ die je dat zal afnemen. Daar heb je gewoon recht op.
 
Roken, wat valt er eigenlijk nog voor zinnigs over dit fenomeen te zeggen zonder in plagiaat te vervallen… De discussies over roken in de horeca, meeroken, gezondheidsrisico’s, ik kan daar niets meer aan toevoegen. Misschien heb ik als kind en puber domweg geluk gehad door roken onbeargumenteerd en simpelweg vies te vinden al zat ik er wel altijd middenin. Het treft dat je op jonge leeftijd een bijna onuitputtelijk vermogen hebt je aan te passen aan je omgeving. Ja, zelfs te denken dat wat je om je heen ervaart normaal is. Ik kom uit een gezin waar volop werd gerookt. Dat ikzelf en zelfs de hond en de kat naar rook stonken was ik me niet bewust. Pas jaren later werd ik bijna letterlijk met mijn neus bovenop dat feit gedrukt via mijn pianoleerlingetjes. Ik merkte het meteen als er een voortbrengsel van stevige rokers de leskamer betrad. Het sloeg tasje, huiswerkschrift, pianoboeken open en de walm waaierde je tegemoet. Om van de kleding nog te zwijgen. Verbazend zielig vond ik dat.
 
De publieke opinie ging er sinds jaar en dag van uit dat roken de norm was. In de trein mocht je overal roken behalve in een paar coupés en dan nog moest je soms je rechten bevechten. Hoe vaak zat er niet iemand stevig te paffen in de niet roken coupé. In het restaurant blies iemand zijn grauwsluier uit over je zojuist geserveerde biefstuk met doperwtjes. In de Amsterdamse bioscopen was er één rookvrije avond: de maandag, de minst gezellige uitgaansdag van de week.
 
Van wie al van jongs af aan verslaafd is, kan ik me nog voorstellen dat hij/zij er moeilijk vanaf kan komen. Vroeger was er niet zoveel over dat roken te doen, ‘wist’ men niet hoe schadelijk het was. Van jonge kinderen die er tegenwoordig aan beginnen vind ik het ronduit stom. Die er vervolgens op zeker moment toch vanaf willen maar dan niet meer terug kunnen. Tot er zich ineens een verdacht hoestje aandient plus de doodschrik na een ingrijpend longonderzoek. Dan kunnen ze het ineens wél laten. Moet het dan eerst zover komen?
Er ligt ook nog het feit dat ik niet kan bevatten wat mensen drijft, hoe iemand het sowieso lekker kan vinden. Rook en vuur in je kop steken, het idee alleen al!
De lieve Dinie v.d. H., zangeres, had daar ooit een geweldig antwoord op:
‘Ik begreep jarenlang totaal niet waarom iemand in vredesnaam ging roken. Het zou toch wel een heel bijzondere ervaring moeten zijn gezien het grote aantal mensen dat zich met die hobby bezighield. Dat moest ik toch ook eens geprobeerd hebben. Na één trekje snapte ik er helemáál niets meer van!’
 
De tijd dat mensen het volstrekt belachelijk vonden als je niet wilde dat zij in je huis een stevige sigaar opstaken ligt gelukkig achter ons. Ik verheug me er nog iedere dag over dat de meningen zo rigoureus zijn omgeslagen. En ik ben niet geheel vrij van leedvermaak, als ik eerlijk ben. Eindelijk gerechtigheid! De armoedige plukjes mensen die in deuropeningen en onder afdakjes staan te kleumen omdat ze die sigaret moéten hebben, ik lach me helemaal krom. Zo krom als het recht van de roker.
 
Evengoed een prachtig liedje. Uit de tijd dat het nog mocht…