KNOBELEN

 

Ze haalde haar bruidsjapon voor de zoveelste keer uit de stofhoes en drapeerde hem over de paspop. Morgen was ze de bruid en hoewel het maagdelijk wit van de japon allang nergens meer op sloeg, had haar moeder er toch op gestaan dat ze de laatste avond alleen in haar meisjeskamer verbleef en vanuit haar ouderlijk huis het huwelijk in ging, zoals dat vroeger in hun stand gebruikelijk was.

Ach, ze wilde aan die eis wel voldoen. Van haar had het allemaal niet zo traditioneel gehoeven maar tenslotte werd het hele feest met alles erop en eraan door haar ouders bekostigd. En die waren maar wát ingenomen met de huwelijkskandidaat, de lange, blonde notariszoon uit hetzelfde dorp. De wederzijdse families waren al sinds decennia bevriend, de jonge geliefden hadden nog met elkaar in de zandbak gespeeld. Samen op het dorpsschooltje en later samen op de fiets naar de middelbare in de stad. Samen huiswerk maken en uiteindelijk het eerste schuchtere zoentje achter de keukendeur van de notariswoning. Ach, allemaal zo simpel en vanzelfsprekend als het maar zijn kon.

Ze streelde nog eens de zijde van de rok en frutselde wat aan het kanten bovenlijfje. Het was gek maar ze kon ineens een opkomend gevoel van twijfel niet onderdrukken. Die japon was niet haar eigen keuze geweest, verried naar haar idee al haar uiterlijke tekortkomingen. Je moest er eigenlijk een heel slank postuur en de zwanenhals van een ballerina voor hebben om hem tot zijn recht te laten komen. Ze zou de hele dag krampachtig haar buik moeten inhouden en voortdurend op haar houding moeten letten. Haar moeder en de verkoopster hadden echter zo staan kirren dat hij énig was en voor haar leek ontworpen, dat ze uiteindelijk was gezwicht. Niet alleen de japon knelde haar. Ook het vooruitzicht straks een getrouwde mevrouw te zijn en voor haar leven vast te zitten aan deze, ietwat arrogante jongeman.

Misschien heel normaal op zo’n laatste avond. Je hoorde dat wel vaker bij aanstaande bruidjes. Maar ze had al eerder een onbehagelijk gevoel gehad dat dan weer overschreeuwd werd door het enthousiasme van familieleden en haar ietwat afgunstige vriendinnen. Door de roes van hun nieuw te betrekken appartement en de inrichting daarvan leek het leven één groot feest waardoor ieder opkomende gedachte onmiddellijk werd weg getrompetterd. Het was zelfs zo dat er de laatste weken bijna geen dag zonder aankopen of besprekingen was geweest.

Ze leed de laatste tijd ook aan benauwende dromen, waanvoorstellingen bijna. Afgelopen nacht nog. Hoe kwam ze er toch bij. Ze had met een grote SRV wagen door een magazijn moeten laveren om het gevaarte te bevoorraden. De schappen stonden steeds dichter op elkaar en aan het eind van het ritje bedacht ze dat ze hier nooit meer uit kwam. Vooruit betekende een aanzienlijke schade aan de bus en de uitgang. En haar chauffeurskunsten waren niet toereikend om het ritje achteruit, zoals ze gekomen was, tot een goed einde te brengen. Er was gewoon geen oplossing. Zowel voor als terug zou een enorme ravage teweegbrengen. Geen van de mogelijkheden was de juiste. Opstijgen en in het niets verdwijnen leek het enige. Verward en angstig was ze wakker geworden.

En dan waren er heel ongemerkt van die dingetjes in hun relatie geslopen. O, heel klein maar. Ze wilde het zichzelf niet toegeven maar ze vond haar aanstaande niet zo aardig meer. Hij kon soms zo opschepperig staan brallen met zijn vrienden. Ja, hij kletste iedereen tegen de vlakte zonder ook maar iets van zichzelf te laten zien. De laatste tijd klonk er iets ongeduldigs en bevelends in zijn toon. Ook zijn nieuw bedachte koosnaampje beviel haar allerminst: ‘Moppie’. Op zich lief, maar niet op de manier waarop hij het uitsprak. Het deed haar soms denken aan de chagrijnige Stan uit die Britse tv-serie: ‘On the buses’ die zijn vrouw altijd aansprak met ‘Sunshine’. Mooie koosnaam maar niet op de manier waarop hij het tussen zijn tanden siste, bijna uitspuwde.

Het bevrijdend idee dat er nog niets definitief was overspoelde haar opeens. Er was nog geen huwelijkscontract getekend, ze kon terug door simpelweg niet op haar eigen bruiloft te verschijnen. Een trouwerij zonder bruid, stel je voor. Wat een opschudding en roddels zou dat teweeg brengen in het stille dorp. Plus het verdriet van haar ouders. Alles zou op het laatste nippertje moeten afgezegd: het restaurant, de gasten, de muziek… Je moest daar helemaal niet aan denken.

Ze schoof een stoel bij het raam dat uitkeek over de weilanden. Een plekje waar ze vroeger vaak had zitten dagdromen.

De paniek nam nu bezit van haar. Gewoon niet gaan, vluchten, wég. Morgenochtend vroeg stiekem het huis uit sluipen en de trein pakken. Naar een hotelletje in Brussel of Parijs, onverschillig wat. En dan na een week pas terugkomen als de storm hier weer wat geluwd was. Men kwam er wel overheen. De wereld zou niet vergaan. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Ze had alle keus, ja werkelijk, het was nog niet te laat.

Niemand, niemand die de beslissing voor haar kon nemen. Kruis of munt gooien. Gaan of niet gaan. Wat was ze toch verward vanavond. Laten we erom knobelen. Een verhaaltje van heel vroeger uit de Donald Duck schoot haar nu te binnen. Een of andere rare snuiter kruist Donald Ducks pad met de boodschap: ‘Alle zorgen verdwijnen als u knobelaar bent! Het knobelisme is uw redding! Een knobelaar hoeft geen beslissingen meer te nemen!’ Donald gooit vanaf die ontmoeting tot in het extreme bij elk besluit een muntje op waardoor hij in steeds grotere moeilijkheden verzeild raakt. Ze was nu toch werkelijk aan het malen geslagen. Weet je wat: kruis betekent trouwen, munt: er vandoor. Daar zou ze zich gewoon aan houden. Klaar met het gepieker. Ze gooide het muntje, verbleekte en hing de japon weer terug in de kledinghoes.

 

 

Het kwam allemaal weer boven toen ze per ongeluk een kastdeur opende waar ze anders nooit kwam. Daar hing hij, de bruidsjapon in nog steeds hetzelfde plastic omhulsel, in al die tijd niet meer aangeraakt. Lange jaren zou ze zich afvragen waarom ze had vertrouwd op dat stomme knobelen zonder naar haar innerlijke stem te luisteren. Ze had de andere weg moeten inslaan.

Driftig gestamp op de trap en een wijd opengesmeten deur deden haar opschrikken uit haar gepeins. ‘Schiet nou toch eens op, Moppie. Moeten we dan altijd vanwege jouw getrut overal te laat komen?’